11/83
Bezwaar tegen uitspraak van de PC
betreffende het na
verstrijken van de tuchtperiode niet meer toelaten tot de
ambtsbediening door de kerkenraad van de predikant (uitspraak:
niet ontvankelijk i.v.m. met termijn), en
betreffende het verzoek van
de kerkenraad aan het breed moderamen van de provinciale
kerkvergadering om op grond van ernstige bezwaar tegen de
voortgezette ambtsbediening te komen tot losmaking op grond van
ord. 13-30. De PC had geoordeeld dat de kerkenraad niet in
redelijkheid tot dit besluit had kunnen komen, omdat hij de
gemeente had behoren te raadplegen,
hetzij door het beleggen van
een gemeenteavond,
hetzij door het houden van
een enquête onder de lidmaten der gemeente.
De GCBG oordeelt dat het breed moderamen van de provinciale
kerkvergadering, als het ernstig bezwaar ontwaart, op grond van
ord. 13-30 niet verplicht is leden of lidmaten der gemeente te
raadplegen of te horen en dat is ook niet voorgeschreven tijdens
de behandeling van het bezwaar door de commissie. Voorgeschreven
is uitsluitend het horen van de kerkenraad en het college van
kerkvoogden.
Hoeveel te minder is zulks
verplicht wanneer het gaat om een verzoek van de
kerkenraad.
De kerkenraad kon op een
gemeenteavond ook niet "volledige opening van zaken geven"
aangezien het bestreden gedrag dat aanleiding gaf tot de
tuchtprocedure vertrouwelijk ter kennis van de kerkenraad is
gekomen.
In dit laatste bezwaar is de beslissing van de PC vernietigd.
(zie verder 6/85 en 7/85)