21/85
Lidmaat vraagt voorziening tegen de (reeds voltrokken) bediening
van de heilige doop van zijn kind. De ouders waren ten tijde van
de doop in een echtscheidingsprocedure verwikkeld, terwijl de
moeder aan wie de kinderen voorlopig waren toevertrouwd, heeft
verzocht de doop te doen plaatsvinden zonder dat haar man daarvan
kennis droeg, aangezien zij - naar haar stelling - anders door
de man gehinderd zou worden.
Uiteraard moeten ouders of
verzorgers overeenkomstig ord. 8-2-5 zoveel mogelijk betrokken
te worden bij de doop van een kind.
Aan de GCBG blijkt in het onderhavige geval een ernstig verstoorde relatie tussen de beide ouders.
Naar het oordeel van de Commissie is het belang van het kind bij het toedienen van de Doop zwaarwegend en dient bij de afweging van de betrokken belangen, waaronder die van de ouders en/of verzorgers, ook het belang van het kind te worden betrokken.
Terecht overweegt de PC dat er "geen termen aanwezig" zijn nu de toediening van de doop niet kan worden teruggedraaid en de PC geen disciplinaire maatregelen kan nemen.
Uitspraak: beslissing PC bevestigd.