01/96
Bezwaar van een college van kerkvoogden tegen de beslissing van
de commissie van beroep (ord. 13-50) omdat
- het college niet in staat
was gesteld de mondelinge behandeling in eerste aanleg bij te
wonen,
- de lange duur tussen deze
behandeling en de uitspraak onacceptabel is, en
- de commissie eraan voorbij
is gegaan dat verstrekte informatie onjuist was.
De generale commissie stelt voorop dat zij een beslissing ingevolge van ord. 13-50-4 slechts kan vernietigen op één der in die bepaling aangegeven gronden, namelijk als die beslissing gegeven is in strijd met een kerkordelijke bepaling, als van een bevoegdheid onjuist gebruik is gemaakt, of als een bepaling gehanteerd is op een wijze die in redelijkheid niet als juist kan worden beschouwd.
Het college van kerkvoogden was uitgenodigd voor de mondelinge behandeling, en had zich bij verhindering kunnen laten vertegenwoordigen door een gemachtigde. Nu daarvan geen gebruik is gemaakt heeft – gelet ook op de nadere schriftelijke toelichting van het college van kerkvoogden – het college voldoende gelegenheid gehad zijn standpunt uiteen te zetten.
De periode tussen behandeling en uitspraak is niet onredelijk lang te achten, temeer nu het van algemene bekendheid is dat kerkelijke commissies als deze niet in staat zijn wekelijks te vergaderen.
Het college van kerkvoogden heeft geen concrete feiten of omstandigheden aangevoerd op grond waarvan moet worden aangenomen dat de uitspraak van de commissie van beroep geen stand kan houden.
Daarom wordt de beslissing bevestigd.