09/02

Door 854 bezwaarden (waaronder 8 classicale vergaderingen en 87 kerkenraden) is bezwaar ingediend tegen het vaststellen van een aantal ordinanties voor de toekomstige verenigde kerk, waartoe behoort ord. 5-4 PKO.

Bezwaarden kunnen niet aanvaarden dat de kerk ruimte biedt voor zegening van levensverbintenissen tussen personen van hetzelfde geslacht. Zij achten dergelijke verbintenissen evident in strijd met Gods woord, het besluit strijdig met het belijden en dus met de orde van de kerk (in concreto art. X en art. XXI).

Voorts zijn er bezwaren ingebracht tegen de ruime en vage formuleringen van de bepaling.

Beoordeling:

5.2 De generale commissie toetst besluiten aan het kerkrecht. Het belijden van de kerk geeft de richting aan voor de ordening van de kerk en bijgevolg voor het kerkelijk recht. Vanuit dit belijden weet de generale commissie het tot haar taak om ‘het recht, de gerechtigheid en de liefde in het lichaam van Christus [te] handhaven’. Kerkelijk recht en kerkelijk belijden zijn in de NHK dus onafscheidelijk met elkaar verbonden.

5.3 Voor de toetsing van besluiten van kerkelijke organen dienen echter kerkrecht en belijden ten opzichte van elkaar te worden onderscheiden. Ten aanzien van de vaststelling van de inhoud van en het leven vanuit het belijden (zie art. X-5 en 7 en ord. 11: opzicht en gravamen) heeft de generale commissie geen taak.

5.4 Er is weliswaar geen ander kerkelijk orgaan dat opzicht uitoefent op de generale synode, maar de generale commissie heeft geen bevoegdheid tot toetsing aan het belijden van de kerk. Het is de generale synode die in hoogste instantie uitdrukking geeft aan de inhoud van het belijden van de kerk en zij is als enige bevoegd in het belijden wijziging te brengen. De enige taak die de generale commissie op dit punt kan hebben is te beoordelen of een besluit naar aard of strekking een wijziging van de kerkorde inhoudt en of dat besluit volgens de voorschriften is genomen.

5.5v Al acht de generale commissie zich in beginsel niet bevoegd besluiten te toetsen aan het belijden van de kerk (ook niet waar het is uitgedrukt in de kerkorde en de overige kerkelijke wetgeving), dient een uitzondering gemaakt voor de toetsing van een besluit aan het belijden dat de grondslag van het kerk-zijn van de kerk uitmaakt. (art. X-1: de Kerk doet belijdenis van de zelfopenbaring van de Drie-enige God; art. X-3: de Kerk belijdt Jezus Christus als Hoofd der Kerk en als Heer der wereld). Een besluit dat een afwijking van dit belijden inhoudt en daarmee de grondslag van het kerk-zijn aantast zal door de generale commissie kunnen worden vernietigd.
Hetzelfde geldt voor de beoordeling of een besluit zich verdraagt met Gods woord, Zijn geboden en inzettingen en wat daarover in de Heilige Schrift en de belijdenisgeschriften te vinden is. De generale commissie is daartoe evenmin bevoegd tenzij het besluit getuigt van en zodanige opvatting over wat uit Gods woord, geboden of inzettingen volgt, dat daarmee de grondslag van het kerk-zijn wordt aangetast.

5.7v De vraag of bedoelde andere levensverbintenissen in strijd zijn met Gods woord en het belijden raakt niet de grondslag van het kerk-zijn als zodanig. Hoe op dit punt de Heilige Schrift en de belijdenis moeten worden verstaan onttrekt zich aan de bevoegdheid van de generale commissie. Hiermee ontvalt in wezen de voornaamste grond aan alle bezwaren.

5.9 Stond het de generale synode vrij om - bij het gegeven dat binnen de kerk, in elk geval bij de bezwaarden, de opvatting leeft dat bedoelde levensverbintenissen in flagrante strijd zijn met het woord van God en het belijden - een besluit te nemen dat kerkenraden (onder voorwaarden) de bevoegdheid geeft de eredienst open te stellen voor de zegening van zulke levensverbintenissen? Dat is niet enkel een vraag van het belijden maar tevens van orde binnen de kerk, namelijk waartoe de eredienst bestemd kan zijn. Die vraag kan dus in zoverre door de generale commissie worden beantwoord.

5.10v Met het bestreden besluit heeft de generale synode zelf aan de hervormde kerkorde uitleg gegeven, waarbij haar een grote mate van vrijheid van uitleg daarvan toekomt (zie 06/01 A-S). Toetsing door de generale commissie dient in beginsel te geschieden naar de maatstaf of de bestreden uitleg kennelijk in strijd is met inhoud, strekking en geest van de hervormde kerkorde. Waar daarbinnen ruimte bestaat voor keuzen heeft de generale commissie de keuze van de generale synode in beginsel te aanvaarden, tenzij de generale synode in redelijkheid niet tot die keuze heeft kunnen komen.
De NHK kent in haar geschiedenis een grote mate van verscheidenheid in belijden, geloofsbeleving en kerkelijke praktijk, zulks binnen de ruimte die art. X biedt. Deze wordt telkens actueel waar de kerk uitdrukking geeft aan de voortgang van het belijden. Deze verscheidenheid wordt erkend in het bestaan van richtingen, modaliteiten en stromingen (met daarbinnen ook opvallende verschillen). Deze alle  - ook die van de bezwaarden - hebben een plaats in de kerk en de gemeenten, in de NHK en ook in de verenigde kerk.
Dit karakter van “eenheid in verscheidenheid” van de NHK brengt mee dat geen richting, modaliteit of stroming exclusiviteit kan opeisen. Art. X spreekt niet van gehoorzaamheid aan maar gemeenschap met de belijdenis der vaderen. De NHK heeft zichzelf steeds verstaan als gestalte van de algemene (katholieke) kerk, waarin ruimte is voor verscheidenheid. De generale synode hoefde met de exclusiviteit van één richting bij haar besluit geen rekening te houden.

5.13v De materie die wordt bestreken door ord. 5-4 PKO wordt niet geregeld in de hervormde kerkorde. Heeft de inzegening van een huwelijk tussen een man en een vrouw zodanige exclusieve aanspraak dat gemeenten niet de bevoegdheid behoren te hebben de eredienst open te stellen voor de zegening van andere levensverbintenissen? De generale commissie is van oordeel dat de ontwikkelingen in de NHK in de afgelopen decennia op het punt van de opvattingen ten aanzien van (homo)seksualiteit, de waardering van andere levensverbintenissen en de plaats van het huwelijk van dien aard zijn, dat het instemmen met bedoelde bepaling niet strijdig is met inhoud, strekking en geest van de hervormde kerkorde. De exclusieve plaats die het huwelijk tussen een man en een vrouw inneemt weerspiegelt niet meer in gelijke mate als voorheen de situatie binnen het geheel van de kerk. Constante factoren in het beleid van de generale synode zijn geweest: het bieden van ruimte voor de dialoog hierover en het bevorderen van aanvaarding van en het bieden van ruimte en veiligheid aan personen met een homoseksuele geaardheid èn levenswijze ondanks het bestaan van scherpe tegenstellingen van opvatting binnen de kerk. Omdat het bij herhaling onmogelijk is gebleken tot uitspraken van de kerk te komen, is vooralsnog de nadruk gelegd op een pastorale benadering op het niveau van de gemeenten. Het bestreden besluit past in deze beleidslijn van de synode. Het openstellen van de mogelijkheid van zegening is vooral ingegeven door overwegingen van pastorale aard.

5.17 Ord. 5-3 PKO heeft betrekking op de inzegening van het huwelijk tussen een man en een vrouw. Daarmee is beoogd het huwelijk tussen personen van hetzelfde geslacht (wettelijk erkend in BW art. 1:30 lid 1) uit te sluiten van kerkelijke inzegening. Onder andere levensverbintenissen (ord. 5-4 PKO) worden begrepen het burgerlijk huwelijk of andere levensverbintenissen zoals geregistreerd partnerschap (BW art. 1:80a) tussen personen van hetzelfde geslacht. Dergelijke verbintenissen komen in aanmerking voor zegening (niet: inzegening) in de eredienst, indien de kerkenraad na beraad in de gemeente daartoe besluit. Met het verschil in woordgebruik (zegening/inzegening) en de bijzondere waarborgen waarmee art. 3 de inzegening van het huwelijk omringt, bevestigt de verenigde kerk de bijzondere plaats die het huwelijk tussen een man en een vrouw in de kerk van alle eeuwen heeft ingenomen. Zulks in overeenstemming met de hervormde kerkorde.

5.18 Ord. 5-4 geeft aan dat er binnen de kerk ruimte dient te zijn voor gemeenten om de zegening van bedoelde verbintenissen van personen van hetzelfde geslacht als in overeenstemming met het gebod van de liefde tot God en de naaste te aanvaarden of juist als strijdig met Gods woord te verwerpen. Er wordt aldus ruimte gegeven voor een individuele benadering van het onderwerp zonder dat binnen de kerk de ene gemeente kan heersen over de andere. Dit kan leiden tot verdeeldheid en zelfs rechtsongelijkheid binnen de kerk. Maar gelet op de aard en gevoeligheid van de materie is die situatie vooralsnog niet onaanvaardbaar.

5.19 De formulering van ord. 5-4 PKO is zo globaal en vaag dat bij de toepassing de gemeenten weinig houvast wordt geboden bij het nemen van een beslissing. Dit schept het risico van ongerechtvaardigde verschillen en dus van willekeur en rechtsongelijkheid. De generale synode had er beter aan gedaan haar instemming afhankelijk te stellen van een wijziging van de formulering van de bepaling waardoor zij concreter zou aangeven hoe de kerkenraad bij de besluitvorming dient te handelen, op welke wijze het beraad in de gemeente dient plaats te vinden en aan de hand van welke criteria de kerkenraad een concreet verzoek moet beoordelen. Voor de inzegening van het unaniem in de kerk aanvaarde huwelijk worden eisen en voorwaarden gesteld die aan de - in de kerk niet onomstreden - zegening van een huwelijk tussen personen van hetzelfde geslacht niet worden gesteld. Dit vergroot de kans op kerkelijk gezegende verbintenissen die, anders dan volgens de gereformeerde traditie, geen grond vinden in een door de overheid erkende vorm daarvoor.

5.20 Deze bezwaren zijn evenwel niet van zodanig gewicht dat zij moeten leiden tot vernietiging van het besluit. Het is wenselijk dat tegemoet wordt gekomen aan de bezwaren, door in de verenigde kerk aanvullend beleid te ontwikkelen dat de gemeente voldoende houvast biedt bij de toepassing van de bepaling. Teneinde rechtsongelijkheid zoveel mogelijk te voorkomen zou kunnen worden aangegeven dat bij voorkeur vooralsnog, behoudens uitzonderingen, geen andere levensverbintenissen dan het door de burgerlijke wet erkende huwelijk tussen personen van hetzelfde geslacht en het geregistreerd partnerschap in de eredienst worden gezegend en dat de procedurevoorschriften van ord. 5-3-2 t/m 4 PKO analoog worden toegepast. Aldus wordt de zegening gekoppeld aan de burgerlijke staat van levensverbintenis, wat in overeenstemming is met de gereformeerde traditie. Een uitzondering is denkbaar voor andere gelijksoortige relaties die van voldoende consistentie hebben doen blijken.

5.21 De generale commissie beseft dat ze hiermee geen recht heeft gedaan aan hetgeen waar de bezwaarden van overtuigd zijn vanuit hun gewetensvol omgaan met en verstaan van Gods woord en het belijden. Evenmin aan de overtuigingen en opvattingen van allen die evenzeer in gewetensvol omgaan met en verstaan van Gods woord en het belijden pleiten voor de kerkelijke erkenning van de levenswijze van personen van hetzelfde geslacht en de zegening van hun verbintenissen. Hun stem is als gevolg van de procesgang in deze zaak niet gehoord en dat onderstreept, afgezien van haar bevoegdheid, de noodzaak van de door de generale commissie betoonde terughoudendheid.