01/01S

De provinciale commissie heeft het bezwaar tegen het oprichten van een stichting ‘instandhouding en beheer kerkelijke goederen van de hervormde gemeente‘ en tegen het nalaten van de kerkenraad om terzake zijn verantwoordelijkheid te nemen, ongegrond verklaard.

Verzoek om opschorting van de beslissing van de provinciale commissie omdat deze ontwrichtend werkt op het kerkelijk leven van de gemeente. Aan de gemeente moet gelegenheid worden geboden om de procedures voor de kerkelijke en de burgerlijke rechter [m.b.t. de kerkordewijziging 1991, aantek. PvdH] te laten behandelen zonder getroffen te worden door maatregelen van kerk- of tuchtrechtelijke aard. Het gaat niet aan nu reeds maatregelen te treffen die niet meer terug te draaien zijn.

Beslissing:

In de huidige stand van zaken moet worden uitgegaan van de geldigheid van bedoelde kerkordewijziging, zolang niet anders is beslist. Verzoekers kunnen de maatregelen toepassen die zijn neergelegd in een notitie van het moderamen van de generale synode, die beogen een onomkeerbare situatie te voorkomen.

De provinciale commissie was bevoegd ingevolge ord. 19-8-5 de stukken in handen te stellen van de regionale commissie voor het opzicht. Of en in hoeverre tuchtmaatregelen aan de orde komen, staat ter beoordeling van de met het opzicht belaste organen.