18/99

Vernietiging in het belang van de eenheid in de behandeling van bezwaren en geschillen (uit hoofde van ord. 19-16-1).

Appellant is lid van de Gereformeerde Kerk ter plaatse en is daarom ten onrechte ontvankelijk verklaard door de provinciale commissie. In ord. 19-1-1 wordt gedoeld op kerkelijke lichamen, ambtsdragers en gemeenteleden van de NHK (zie de definitie van gemeenteleden in art. II, en meer in het bijzonder ook ord. 19-1-4 waarin voor toepassing van deze ordinantie met een gemeentelid gelijkgesteld wordt hij, die geen lid van de NHK zijnde, een functie bij een kerkelijk lichaam heeft aanvaard).

Overigens was appellant wel bevoegd in hoger beroep te komen, op grond van ord. 19-12-1, maar wordt hij in zijn beroep niet ontvankelijk verklaard op grond van gebrek aan belang.

De generale commissie overwoog ten overvloede dat het bezwaar van appellant door de provinciale commissie terecht niet gegrond is verklaard omdat het zich richtte tegen het besluit van de (gefedereerde) wijkkerkenraad terwijl het besluit tot het (al dan niet) verkopen van de hervormde wijkkerk een beheerstaak is van het college van kerkvoogden van de (centrale) hervormde gemeente, nu er op het niveau van de centrale gemeente geen federatie bestaat.