07/98 (verg. 07/97)

Bezwaar van een predikant tegen het besluit van de wijkkerkenraad om toepassing te vragen van ord. 13-30, tegen de formele kant van de besluitvorming en tegen de wijze van behandeling door de provinciale commissie.

Het bestreden besluit kan slechts marginaal worden getoetst en was niet onredelijk.

Bij de wijze van totstandkoming van het besluit zet de generale commissie vraagtekens: de kerkenraad is niet altijd met de grootst mogelijke zorg omgegaan met de belangen van de predikant. De kerkenraad had met het starten van de procedure van 13-30 kunnen wachten tot de termijn waarbinnen betrokkene kon uitzien naar een beroep, was verstreken. In zoverre wordt het besluit vernietigd. Nu de predikant elders beroepen en bevestigd is, laat de generale commissie de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand.

De generale commissie betreurt dat de provinciale commissie geen gehoor heeft gegeven aan het verzoek om mondelinge behandeling, heeft nagelaten stukken door te sturen en niet is ingegaan op het schorsingverzoek. De bestreden beslissing van de provinciale commissie wordt vernietigd en overigens worden alle rechtsgevolgen in stand gelaten.