05/97

Bezwaar tegen het besluit tot verkoop van het kerkgebouw: de kerkenraad had eerst de gemeenteleden dienen te raadplegen op een afzonderlijke hervormde gemeenteavond, men had zich op voorhand gebonden verklaard aan een advies van twee deskundigen, de grond was geschonken om een kerk in stand te houden, het advies was financieel onvoldoende onderbouwd.

Het besluit is genomen in verband met een beoogde nauwe samenwerking met de gereformeerde kerk ter plaatse, om de erediensten in één kerkgebouw te gaan houden. Dat is niet strijdig met art. IV-6 en XX-1 en 2. De schenkingsakte stelt niet als voorwaarde dat het kerkgebouw te allen tijde in stand gehouden moet worden.

Er kan slechts van een marginale toetsing sprake zijn. In aanmerking genomen de concept samenwerkingsovereenkomst met verdeling van de exploitatielasten op basis van 50/50% kon de kerkenraad in redelijkheid tot haar besluit komen. Niet aannemelijk is gemaakt dat de beoogde financiële exploitatie in strijd komt met de belangen van de kerk.

Wat de totstandkoming van het besluit betreft: het was verstandiger geweest als de kerkenraad behalve de gezamenlijke gemeenteavond een afzonderlijke gemeenteavond voor de hervormde gemeenteleden had belegd alvorens tot definitieve besluitvorming te komen. Ook was het verstandiger geweest zich niet in vergaande mate te binden aan het advies van een onafhankelijke commissie (al was de kerkenraad zich bewust van zijn verantwoordelijkheid voor het te nemen besluit en was er de mogelijkheid een afwijkend besluit te nemen).

Niet is kerkordelijk vastgelegd dat de kerkenraad slechts bevoegd was het besluit te nemen na expliciete instemming van de gemeenteleden.

Het besluit is derhalve niet in strijd met de kerkorde, enig ander relevant voorschrift of algemeen beginsel van behoorlijk bestuur.