13/96

De provinciale commissie heeft een college van kerkvoogden niet ontvankelijk verklaard in zijn bezwaar tegen de weigering van de penningmeester van de voormalige streekgemeente een toegekend bedrag uit te betalen, dat in het kader van de financiële afwikkeling van de streekgemeente aan het college van kerkvoogden was toegezegd.

De provinciale commissie overwoog dat de penningmeester niet is aan te merken als een kerkelijk lichaam in de zin van ord. 19-1 en dat er geen sprake is van een geschil in de zin van ord. 19-2.

De generale commissie oordeelt dat de besluiten van penningmeester genomen zijn als lid van de (voormalige) streekkerkvoogdij en moeten worden aangemerkt als besluiten (waaronder is begrepen handelen en nalaten) van een kerkelijk lichaam, te meer waar deze streekkerkvoogdij zich niet van die besluiten heeft gedistantieerd.

Inhoudelijk: de definitieve afrekening van de streekkas zou worden opgesteld door de PKC in overleg met de kerkvoogdijen en de streekkerkvoogdij. Het breed moderamen van de provinciale kerkvergadering heeft de afrekening definitief vastgesteld en daarbij enkele geschilpunten beslist. Van de mogelijkheid om tegen de vastgestelde eindafrekening bezwaar te maken is geen gebruik gemaakt.

De generale commissie overweegt dat het breed moderamen van de provinciale kerkvergadering op grond van ord. 2-19 t/m 26 bevoegd is tot het instellen en ontbinden van streekgemeenten en tot het geven van voorzieningen in het kader daarvan. De vaststelling van de eindafrekening past binnen die bevoegdheid.

Ook als de penningmeester de vastgestelde afrekening niet redelijk vindt, dient hij het nog niet betaalde alsnog uit te betalen.