04/95, 06/95, 07/95, 09/95, 12/95

Bezwaar tegen de verklaring van de generale synode naar aanleiding van de voortgaande discussie over de vragen rond homoseksualiteit. Met name tegen de slotzin: 'Daarom spreekt de synode thans uit, dat homoseksuelen in hun geaardheid en leefwijze in de kerk ten volle aanvaard behoren te worden'.

Een bezwaar dat de vereniging van ex-homofielen en andere kerken gehoord en dat de classicale vergaderingen geraadpleegd hadden moeten worden, wordt verworpen: de verklaring bevat geen belijden der kerk in de zin van art. X-3 en ord. 4-19, maar bevat een aanbeveling aan het geheel der kerk.

Het bezwaar dat door het bestreden besluit de ene vergadering gaat heersen over de andere (in strijd met art. V-1) wordt verworpen:
de generale synode heeft zich bewogen binnen de taak en bevoegdheid die haar door art. V-2 en ord. 1-11-1 zijn toevertrouwd: ambtelijke vergadering te zijn voor de gemeenten, classes en kerkprovincies tezamen en mitsdien voor de gehele kerk, leiding te geven aan het leven en werken der kerk en opzicht te houden naar de bepalingen van de ordinantie voor het opzicht. Met een aanbeveling als onderhavige doorkruist de synode niet op onaanvaardbare wijze de bevoegdheden ten aanzien van het opzicht, maar geeft zij gestalte aan de zorg voor de kerk als geheel, wat volgens de orde van de kerk zonder enige twijfel op haar terrein ligt.

De heelheid van de kerk wordt door haar dan niet uitgedrukt in een norm die eenvormigheid van geloof en opvatting beoogt, laat staan dwingend wordt opgelegd, maar in een aanbeveling die ertoe strekt die heelheid in al haar verscheidenheid van opvatting en geloof te bewaren en te versterken.

Het bezwaar dat de generale synode daarmee de bevoegdheden met betrekking tot het opzicht aan zich heeft getrokken, wordt verworpen:
het 'behoren' in de slotzin moet niet worden verstaan als dwingende norm maar als verwoording van de overtuiging van de synode die 'als hoedster van de gehele kerk' (ord. 1-11) alle leden van de kerk aanspoort elkaars gevoeligheden te verdragen en elkaar te aanvaarden zoals ook de Heer ons heeft aanvaard. Zo verstaan is de generale synode niet buiten haar bevoegdheden getreden. Ze heeft de uitoefening van de kerkelijke tucht niet onttrokken aan de bevoegde instanties of de vrijheid beperkt om overeenkomstig de bepalingen en binnen de grenzen van de Kerkorde en ord. 11 tucht te oefenen. De genoemde organen behouden ten volle hun verantwoordelijkheid in deze, ook hoe zij zullen omgaan met de aanbeveling in de verklaring. Die verantwoordelijkheid kan overigens niet gescheiden worden van die welke die organen mede voor het geheel van de kerk dragen.

 

Wat het bezwaar tegen verklaring zelf betreft:

aan de generale commissie is niet opgedragen te beoordelen of homofiele geaardheid of leefwijze strijdig zijn met de Heilige Schrift (vgl. 17/89).

De verscheidenheid van uitleg en verstaan van de Schrift binnen de kerk is een gegeven. Aanvaarding van één wijze van verstaan als de juiste brengt mee dat een andere wijze van verstaan vaak minder volwaardig wordt geacht. Binnen het geheel van de NHK mag dit er niet toe leiden dat men het bestaan van de verscheidenheid negeert en uitsluitend rekening houdt met de eigen opvattingen. Wie tot de NHK wil behoren moet die verscheidenheid, hoe moeilijk ook, erkennen.

Bij de uitoefening van de tucht moet met die verscheidenheid rekening worden gehouden. Het effect van die tuchtoefening blijft immers niet beperkt tot de gemeente van de betrokkene en raakt het geheel der kerk (ord. 10-2 in verbinding met ord. 11-6 aanhef en sub 2).

In de (slotzin van) de verklaring wordt niet één bepaalde opvatting over de vraag hoe de homoseksuele geaardheid en leefwijze vanuit de schrift moet worden beschouwd, aan het geheel der kerk opgelegd (al sluit de formulering dit misverstaan niet geheel uit). Er wordt evenmin een oordeel uitgesproken over de toelaatbaarheid of het schriftuurlijk gehalte van de opvatting dat het aanvaarden van deze geaardheid en levenswijze als zodanig in strijd is met het belijden van de kerk.

Aanbevolen wordt - niet meer en niet minder - om door aanvaarding van de homoseksuele leden van de gemeente in hun geaardheid en leefwijze, hoe men daarover ook moge denken, van elke tuchtmaatregel op grond van het enkele bestaan van die geaardheid en leefwijze af te zien en zo een klimaat van veiligheid in de gemeente voor de betrokkenen te scheppen.

De synode heeft in de verklaring klaarblijkelijk het oog gehad op de aansporing uit de Schrift elkaar te aanvaarden zoals ook de Heer ons heeft aanvaard. Zo'n aanvaarden wordt in de verklaring klaarblijkelijk daarom 'ten volle' genoemd, omdat ook de Heer, als Hij ons uit de overvloed van Zijn liefde en genade aanvaardt, dat 'ten volle', dat wil zeggen geheel en al, doet.
Uiteraard moet dit aanvaarden ook gevraagd kunnen worden van de homofiele leden van de kerk ten opzichte van hun broeders en zusters die op grond van hun verstaan van de Schrift de homoseksuele geaardheid en levenswijze afwijzen.
De aansporing elkaar te aanvaarden dwingt er niet toe elkaars opvattingen te onderschrijven, maar impliceert evenzeer elkaar geen aanstoot te geven.
Op die volledige aanvaarding van elkaar als leden van de kerk, op de onderlinge verdraagzaamheid, het achterwege laten van het oordeel over de (vermeende) zonde waarin de ander verkeert en het op basis van een en ander scheppen van een veilig klimaat met als consequentie het afzien van het toepassen van tuchtmaatregelen, ligt klaarblijkelijk in de verklaring het accent. Slechts in een klimaat van wederzijds begrip en van veiligheid kan het gesprek plaatsvinden dat moet leiden tot een oplossing van de moeilijkheden die in het samenleven binnen dezelfde kerk en dezelfde gemeente kunnen worden veroorzaakt door tegengestelde opvattingen en leefwijzen.

De generale synode heeft met het bestreden besluit, opgevat zoals hierboven uiteengezet, geen regel van de orde der kerk geschonden.