09/94

Bezwaar tegen de weigering om overschrijving naar een andere gemeente toe te staan. De verzoeken zijn gebaseerd op langdurige en intensieve band met de gemeente van voorkeur, terwijl zij in de eigen gemeente geen of onvoldoende zorg ontvangen.

Het beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt omdat het door appellanten niet voldoende is onderbouwd. Doorslaggevend kan niet zijn dat in de andere gevallen beide kerkenraden positief adviseerden, omdat dit argument onvoldoende recht doet aan de in ord. 2-1-2b neergelegde beslissingsbevoegdheid van het BM/PKV.

De generale commissie noemt de voorwaarden die in 21/93 zijn geformuleerd en vervolgt:

De betrokkenheid in de hierboven aangegeven zin zal tot uiting moeten komen in consistent en duurzaam gedrag m.b.t. deelname aan het kerkelijk leven van de gemeente van voorkeur en het ontvangen van pastorale zorg aldaar. Er moet kortom sprake zijn van een zodanig hechte binding met de gemeente van voorkeur dat men in feite reeds volledig daarvan deel uitmaakt.

Bij het overgrote deel van de appellanten is er sprake van een langdurige verbondenheid met de gemeente van voorkeur (en met de evangelisatie waaruit deze deelgemeente is ontstaan). Van één gezin wordt het beroep afgewezen: hun betrokkenheid op de gemeente van voorkeur bestaat sinds zes jaar, wat niet voldoende is om de conclusie te rechtvaardigen dat er sprake is van bijzondere overwegingen van pastorale aard, gezien het door de generale synode gekozen uitgangspunt tot handhaving van het geografisch principe, en het slechts op beperkte gronden toestaan van inschrijving in een andere gemeente dan die van de woonplaats.