15/93

Verzoek van de PDC om op de voet van ord. 19-3-2 te beslissen welk orgaan tot oordelen bevoegd is bij een beroep tegen besluiten van het college van diakenen om percelen in erfpacht uit te geven aan anderen dan gegadigde lidmaten van de gemeente.

Het gaat om verhouding van ord. 18-17 juncto ord. 15-23a-4 enerzijds en ord. 19 anderzijds.

Tegen besluiten  tot goedkeuring van de PDC (krachtens ord. 18-17) kunnen kerkelijke lichamen ingevolge ord. 18-5 beroep instellen bij het generaal college van toezicht. Voor een gemeentelid is dat beroep niet opengesteld. Het generaal college is daarom niet bevoegd.

Ord. 18 kent ook geen regeling waardoor een gemeentelid bij de PDC bezwaar zou kunnen maken tegen een (door de PDC goedgekeurd) besluit.

Onverlet blijft dat een PDC bij de goedkeuringspraktijk rekening kan houden met bezwaren en de vrijheid heeft om die bezwaarden informeel te horen.

De generale commissie komt terug op de jurisprudentie (8+9/61, 9/67 en 7/81) dat de goedkeuringsprocedure bij de PDC moet worden aangemerkt als een door de kerkorde vastgestelde afzonderlijke wijze van behandelen van zodanige bezwaren (zodat er ingevolge ord. 19-3-1 geen plaats meer zou zijn voor een behandeling bij bezwaren en geschillen).

Voor het behandelen van bezwaren is onontbeerlijk dat er regels bestaan die vastleggen dat en hoe bezwaren tegen een besluit ter kennis worden gebracht, dat partijen gelegenheid krijgen hun standpunten toe te lichten en op elkaars argument te reageren en dat gemotiveerd op die bezwaren wordt beslist.

Dat in de praktijk PDC’s informeel wel degelijk tegenstanders van goed te keuren besluiten in de gelegenheid stellen hun bezwaren kenbaar te maken, betekent niet dat er in de ‘orde van de kerk’ een afzonderlijke wijze van behandeling is vastgesteld.

De provinciale commissie is daarom bevoegd van bezwaren van lidmaten tegen een goedgekeurd besluit van een diaconie kennis te nemen.