25/92

Bezwaar tegen het besluit van de generale synode om in ord. 13-46-1 de term 'partnerpensioen' op te nemen, als in strijd met art. XXI en ord. 12. Bovendien is aan de term geen inhoud gegeven.

De generale synode is het hoogste tot regelgeving bevoegde orgaan van de kerk en als zodanig vrij ieder besluit te nemen dat ze in het belang der kerk acht, zolang dat niet in strijd is met dwingende wettelijke voorschriften en de eigen kerkorde.

Ten aanzien van art. XXI: de kerkorde bevat bepalingen die een bepaald welomschreven gedrag voorschrijven of verbieden in juridische zin, maar ook zgn. open normen. De norm van art. XXI 'het huwelijk, als inzetting Gods, zal heilig worden gehouden' is in kerkrechtelijke zin zulk een open norm. De generale synode is geroepen daaraan nadere invulling te geven en daarover vindt momenteel een theologische discussie plaats. De beslissing daarover moet nog genomen worden en het besluit inzake het partnerpensioen is niet te verstaan als een principiële beslissing inzake die nadere invulling.

De generale synode wilde slechts een financiële regeling treffen voor iemand die met de predikant in een bepaalde relatie stond en na diens overlijden in de pastorie achterbleef. De generale synode sprak daarmee geen waardeoordeel over die relatie meende zich niet aan de verantwoordelijkheid voor de achterblijvende partner te kunnen onttrekken.

De generale commissie ziet daarom niet in dat de generale synode niet in redelijkheid tot het bestreden besluit had mogen komen.

Het beroep op het herderlijk schrijven van 1952 is niet geheel terzake omdat de synode zich later opnieuw op het huwelijk en relatievormen heeft bezonnen en nu in de breedte van de kerk wat genuanceerder over huwelijk en relaties wordt gedacht dan in 1952.