11/90 (voorzitter)

Het college van kerkvoogden verzoekt opschorting van een beslissing van de provinciale commissie dat de cantor/organist moet worden uitbetaald overeenkomstig de salarisschalen van de Regeling Kerkmuziek.

De voorzitter stemt toe in opschorting, omdat partijen over de inhoud van hun afspraken een verschillende lezing geven en niet voorshands duidelijk is welke lezing de juiste is: het is mogelijk dat de generale commissie tot een ander oordeel zal komen dan de provinciale commissie. Bovendien zal de generale commissie  binnen drie maanden tot behandeling van het beroep overgaan.

11/90

De cantor/organist meent dat er sprake is van een civielrechtelijke arbeidsovereenkomst met het college van kerkvoogden en dat hij recht heeft op een vergoeding krachtens de Regeling vanaf het moment dat hem de bevoegdheidsverklaring I is verleend.

De generale commissie is van oordeel dat hij - zoals veel organisten - als vrijwilliger, doch tegen een geringe vergoeding heeft gewerkt en dat een dergelijk aangegaan verband niet in een arbeidsovereenkomst wordt omgezet alleen door het behalen van de bevoegdheidsverklaring. Alles wijst op een aanstelling als vrijwilliger, waaraan niet afdoet de passage in de brief 'dat u met ingang van (datum) officieel in dienst treedt als cantor/organist'. Ook de omstandigheid dat hij jaarlijks van de diaconie een bedrag van ƒ1000,- ontving en dat meermalen voor hem werd gecollecteerd wijst erop dat hij wel werd gewaardeerd, maar niet het recht had op een hogere honorering.