P-02/88

Een PC heeft op grond van ord. 3-24-2 eindbeslissing genomen in een bezwaar tegen de gang van zaken bij de verkiezing van ambtsdragers. Het bezwaar richt zich tegen een mededeling van de kerkenraad in het kerkblad:

...Wellicht ten overvloede vestigen wij er de aandacht op dat het in onze gemeente gebruikelijk is dat alleen de mannelijke lidmaten aan de verkiezing deelnemen. Hierbij verwijzen wij naar het standpunt van de kerkenraad vorig jaar in "..." (naam kerkblad) uiteengezet".

PC heeft genoemde mededeling opgevat als een advies aan de vrouwelijke lid­maten om geen gebruik te maken van haar stemrecht en daarbij overwogen, dat het de kerkenraad vrijstaat zijn van de kerkorde afwijkende standpunt in de gemeente te bepleiten. Van uitsluiting van de verkiezing was echter geen sprake nu niet is gebleken dat het vrouwelijke lidmaten onmogelijk is ge­weest aan de verkiezing deel te nemen.

De GCBG acht die beslissing onjuist.

De kerkorde gaat uit van gelijke bevoegdheid voor vrouwelijke en mannelijke lidmaten om ambtsdragers te verkiezen als ook om tot ambtsdrager te worden verkozen. Daarmee is niet alleen onverenigbaar dat vrouwelijke lidmaten van het kiesrecht worden uitgesloten, maar ook dat de kerkenraad druk uitoefent die erop is gericht deelneming van vrouwelijke lidmaten aan de verkiezing van ambtsdragers te belemmeren.
De mededeling, die de kerkenraad bij de oproeping voor de stem­mingsvergadering () heeft gedaan vormt zodanige druk en is daarom niet aanvaardbaar.

De GCBG verklaart dat genoemde beslissing onjuist is. Ingevolge ord. 19-16-5 worden de rechtsgevolgen niet aangetast.