Art. LXXXII. Dengenen, die uit de gemeente vertrekken, zal eene attestatie of getuigenis aangaande hun belijdenis en wandel door den Kerkeraad medegegeven worden, door twee onderteekend, of bij attestatiën, die onder het zegel der Kerk gegeven worden, met ééne onderteekening.

 

De Attestatiën.

In art. 61 is er ook van attestaties sprake. Maar van uit het standpunt der gemeente, die iemand-van-buiten-af ontvangt. Zulke leden, die uit andere kerken komen, mogen zonder getuigenis eens vromen wandels niet tot het Avondmaal toegelaten worden. In art. 82 wordt er nu nog nader over gehandeld, maar van uit het standpunt der gemeente, waaruit iemand naar elders vertrekt; aan zulke vertrekkende leden moet een attestatie meegegeven worden. Ter verklaring antwoorden wij op de volgende vragen:

1. Aan wie ze afgegeven moet worden. Het artikel luidt:

|353|

Dengenen, die uit de gemeente vertrekken, zal eene attestatie ... medegegeven worden. Bedoeld zijn zij, die door den doop alleen of ook door belijdenis en verbintenis leden der kerk zijn. De inhoud der attestaties is bij doop- en belijdende leden naar den aard van beider lidmaatschap onderscheiden. Inzake de z.g.n. „doopleden” besloot de synode van Leeuwarden, 1920, art. 120, „dat aan de betrokken Kerkeraden, waarheen doopleden verhuizen, bericht van deze verhuizing geschiede en te verzoeken, dat men toezicht houde op deze bedoelde onmondige leden.”

De attestaties moeten aan de leden zelf worden medegegeven. Want de aansluiting bij een andere kerk is altijd een vrijwillige daad. Verzuimt iemand zijn attestatie op te vragen, dan moet de kerkeraad hem op dat verzuim attent maken; weigert hij ze op te vragen, dan mag de kerkeraad ze hem niet opdringen en ze ook niet zonder zijn verzoek overzenden aan den anderen kerkeraad. Door zijn vertrek houdt hij ipso facto op lid der plaatselijke kerk te zijn, ook al vraagt hij zijn attestatie niet op. Vraagt hij ze wel op, maar verzuimt hij ze in te leveren, dan blijft hij daardoor van zijn lidmaatschap verstoken. De kerkeraad kan hem op de gevolgen daarvan wijzen, maar hem niet dwingen ze in te leveren. De aansluiting aan de kerk waar hij gaat wonen, is ook een vrijwillige daad. (Heraut no. 1999). Zijn doop en belijdenis worden daarmede niet teniet gedaan, maar wel verliest hij er de rechten door, die aan zijn doop en belijdenis verbonden zijn.

2. Door wien ze geschreven moet worden. In de redactie van 1578 stond, dat ze „met ghemeynen aduyse inden Kerckenraet alsoo gheschreuen worden”; die van 1581: „by aduyse des Kerckenraedts”; en sinds 1905: „door den Kerkeraad”. Dus niet door den predikant alleen. Daarom moeten de attesten vroegtijdig worden aangevraagd, opdat, ook al moet in kleinere gemeenten de predikant de attestaties schrijven of invullen, er tijd genoeg zij, dat de kerkeraad ze leze en goedkeure. Bovendien moet ook de naam voor de gemeente afgekondigd worden, al staat het niet in het artikel, om te vernemen of er ook bezwaren zijn bij de gemeente; en zoo niet, om met stilzwijgende bewilliging der gemeente de attestaties af te geven; ook daarvoor is een zekere tijd na de afkondiging noodig. Heeft de kerkeraad bezwaar of komen er bezwaren van de gemeente in, dan moeten die eerst behandeld worden; en zoo ze niet uit den weg

|354|

geruimd worden of ook bij ernstige tuchtgevallen, moet er rapport van gedaan worden aan den anderen kerkeraad. Het attest kan dan uit den aard der zaak niet gunstig luiden.

3. Wat er op de attestatie moet voorkomen. In de redactie van 1578 stond een soort kort formulier: „Datse in der Kercke Godes Christelick sonder opsprake ende erghernisse gbewandelt hebben.” De synode van Middelburg, 1581, sprak alleen van eene „attestatie of ghetuigenisse hares wandels.” In beide bepalingen was er dus alleen sprake van den wandel. Niet om de leer of belijdenis uit te sluiten, want „wandel” bedoelde zooveel als gedrag in leer en leven beide. Daarom heeft dan ook de synode van Utrecht, 1905, om alle misverstand af te snijden, de redactie aldus gewijzigd: „aangaande hun belijdenis en wandel.” In een volledige attestatie moest dus staan, dat „aangaande hun belijdenis en wandel” geen ergernis of opspraak gegeven was. Deze omschrijving is zeer algemeen en kan van alle onbesproken gemeenteleden gegeven worden. Het getuigenis moet echter waar zijn. Vertrekt iemand, die onder censuur staat, of op wien de censuur wel geen vat heeft, maar van wien men toch geen „schoon attest” kan geven, dan moet er óf een aanteekening op óf een begeleidende brief bij het attest geschreven worden, overeenkomstig de waarheid. Zoowel een gunstige als een ongunstige attestatie moet naar waarheid zijn.

4. Hoe ze gewaarmerkt moet zijn. In de redactie van 1586 stond, dat zij moest afgegeven worden „onder den zegel der Kercken, ofte daer geen zegel en is, van tween onderteeckent.” De tweede naamval „der Kercken" is geen meervoud, maar enkelvoud: der kerk. Het zegel was in de 15e-17e eeuw het officieele en eenige waarmerk. Niet omdat de menschen niet schrijven konden. Maar omdat een zegel veel echter en officieeler was dan een handteekening. Het werd in lak of was afgedrukt en zóó aangehecht, dat het niet afgescheurd kon worden of het stuk was geschonden. Later kwam de onderteekening naast en in de plaats van het zegel. Dit liet de oude redactie vrij. Waar geen zegel was, moest ze van twee onderteekend worden. Tegenwoordig gebruiken groote kerken wel een stempelafdruk met inkt. Maar dan moet er één onderteekening bij geschieden. Met het oog daarop wijzigde de synode van Utrecht, 1905, de redactie aldus: „door twee onderteekend, of bij attestatiën, die onder het zegel der Kerk gegeven worden, met één onderteekening.” De onderteekening moet door

|355|

den praeses en scriba of door den scriba alleen geschieden.

5. Enkele belangrijke vragen: Moet er ook bij vertrek naar een plaats, waar geen Gereformeerde kerk bestaat, een attestatie afgegeven worden? Ja. Men dient dan zijn attestatie in bij de genabuurde kerk onder wier ressort deze plaats ligt; of indien ze niet ondergebracht is bij een naburige kerk, vrage men aan de classe of deze alsnog een kerk wil aanwijzen. Men deelt dan na indiening van zijn attest in de volle rechten van het lidmaatschap. Vertrekt een lid der kerk naar een ander land, waar in den ganschen omtrek geen Gereformeerde kerk bestaat, dan verzoekt bij bij de meest-na-verwante kerk tijdelijk aansluiting.

Mag een kerkeraad een attestatie afgeven aan iemand, die naar een Herv. kerk, een Christelijk Gereformeerde kerk, of een Gereformeerde gemeente wil overgaan? Neen; attestaties gelden alleen tusschen kerken, die met elkander in kerkverband staan; en bovendien zou het afgeven van een attestatie in zulk een geval een zekere goedkeuring en wettiging van haar standpunt inhouden. Heeft iemand, die naar een andere kerk wil overgaan, een bewijs noodig, dat hij gedoopt is, dan kan bij een extract uit het doopregister vragen en kan de kerkeraad hem dit geven. Maar een attestatie kan hem niet gegeven worden.


Jansen, Joh. (1976)


COMMENTAAR OP
Kerkorde GKN (1905) Art. 82