Art. XXXII. De handelingen aller samenkomsten zullen met aanroeping van den Naam Gods aanvangen. en met eene dankzegging besloten worden.

 

Aanvang en sluiting der handelingen

Deze bepaling stond van den aanvang af in de K.O. De synoden van Embden, 1571, er, van Dordrecht. 1578, hadden er reeds bepalingen over, maar nog voor de samenkomsten van kerkeraad. classe, provinciale en generale synode afzonderlijk. Eerst de synode van Middelburg, 1581, heeft al die afzonderlijke bepalingen voor de onderscheidene samenkomsten in één artikel samengevoegd, dat nu voor alle kerkelijke samenkomsten bepaalde: „De handelinghen aller Tsamencoemsten sullen vande aenroepinghe des naems Godts aengheuanghen ende met een dancksegginghe besloten werden.” Deze redactie is door de volgende synoden overgenomen en tot nu toe geldig. Het was wel niet volstrekt noodig, dat het in de K.O. werd opgenomen, want het spreekt van zelf, dat de handelingen der kerkelijke vergaderingen met gebed aangevangen en met dankzegging gesloten worden. Maar er was ook weer iets voor, het uitdrukkelijk te bepalen, nl. opdat het vaste regel zou worden, en het besef te wekken, dat de kerkelijke samenkomsten in de tegenwoordigheid des Heeren gehouden moeten worden. Wij zullen de volgende drie punten nagaan, nl. de noodzakelijkheid van gebed en dankzegging; of er een vrij of een formuliergebed moet gebruikt worden; het lezen der Schrift bij den aanvang der samenkomst; en het gebed in de consistorie vóór den dienst des Woords.

1. Noodzakelijkheid van gebed en dankzegging. Er staat

|149|

toch, dat „de handelingen van alle samenkomsten”, nl. van kerkeraad, classe, particuliere en generale synode, „zullen aangevangen worden met gebed en besloten worden met dankzegging”. Verzuim is overtreding van een gebod, maar geen Goddelijk, doch een kerkelijk gebod. Wel is er in Hand. 1 (voor de apostelkeuze); Hand. 6 (voor de verkiezing van diakenen); en in Hand. 15 (voor het vraagstuk van de besnijdenis der heidenchristenen) van kerkelijke vergaderingen sprake, en ook wel tweemaal van het gebed (Hand. 1 : 14 en 24), maar toch niet uitdrukkelijk met het oog op den aanvang en de sluiting der vergadering. De Schrift beveelt het niet uitdrukkelijk. Het is dus een kerkelijke bepaling.

Er staat niet dat de samenkomsten zelf, maar dat de handelingen aangevangen zullen worden met gebed en besloten met dankzegging. Vroeger werd er bij de samenkomsten der provinciale synoden wel tweemaal gebeden. Eerst door den vorigen praeses of den dienaar der roepende kerk, met het oog op de opening der vergadering en de verkiezing van het moderamen. Daarna door den verkozen praeses, om Gods leiding over de handelingen of werkzaamheden af te bidden. Zoo bepaalde het de synode van Embden. 1571, en die van Dordrecht, 1578. Maar de synode van Middelburg, 1581, liet het eerste gebed weg en hield alleen het tweede over, dat dan blijkbaar aan het begin der vergadering plaats had en zoowel op de verkiezing van het moderamen als op de werkzaamheden der vergadering betrekking had, zoodat ook de keuze van het moderamen voortaan tot de handelingen werd gerekend. De dienaar der roepende kerk vangt de handelingen aan met gebed. Na afhandeling der zaken worden deze door den praeses, of op zijn verzoek door een ander, met dankzegging besloten.

2. Moet er een vrij of formuliergebed gebezigd worden? Een bindende regel is er voor de kerkelijke samenkomsten niet te geven. De Schrift geeft er geen bepaling voor. Er kunnen omstandigheden zijn, dat een vrij gebed de voorkeur verdient, bijv. wanneer een synode dagen achtereen zitting houdt, of wanneer de ziekte of het overlijden van een der leden, of een of andere nood gedacht moet worden. Maar omgekeerd kan soms een formuliergebed meer gewenscht zijn, bijv. wanneer verschil van inzicht op het vrij gebed van invloed zou zijn en de gemeenschappelijke samenstemming in het gebed zou verhinderen.

|150|

In de Liturgie der Gereformeerde kerken in Nederland vinden wij drie formuliergebeden voor de kerkelijke samenkomsten: 1e „Gebed vóór de handeling der kerkelijke bijeenkomsten”; 2e „Gebed na de handeling der kerkelijke samenkomsten”; en 3e „Een gebed vóór de vergadering der Diakenen”. Dit laatste behoort niet tot den officieelen tekst der Liturgie, maar is reeds meer dan 2½ eeuw in gebruik.

3. Is het voorlezen uit de Schrift bij den aanvang der kerkelijke samenkomsten en het gebed in de consistorie vóór den dienst des Woords aanbevelenswaardig? Wat de eerste vraag betreft, over het voorlezen van een gedeelte uit de Schrift, hebben wij in de Oude Acta niets gevonden. Er is wel sprake van gebed en dankzegging, en ook van het houden eener predikatie op de classe, maar niet van het lezen der H. Schrift. Dit is eerst in de vorige eeuw, uit de stichtelijke bijeenkomsten, die onder invloed van het Methodisme gehouden werden, in onze kerkelijke samenkomsten ingedrongen. Hier en daar begon een predikant en een kerkeraad er mee en zoo kwam het in gebruik. Onze vaderen oordeelden het niet noodig, omdat een kerkelijke samenkomst niet tot stichting, maar tot het afhandelen van kerkelijke zaken, vergadert. Waar het niet in gebruik is, voere men het niet in, maar waar het wel in gebruik is en men het wil handhaven, verandere men het van karakter en kieze men zulke gedeelten der Schrift, die op de ambten en derzelver bediening betrekking hebben, zoodat niet meer de onderlinge stichting, maar de onderwijzing in de regeering der kerk als doel voorzit. Dan kan het zonder bezwaar gehandhaafd worden.

Wat de tweede vraag betreft, het gebed in de consistorie vóór den dienst des Woords is van jongen datum. Vóór de 19e eeuw vinden wij er geen spoor van. Het is door den nood der tijden ontstaan, waarschijnlijk ten tijde van de Scheiding in 1834; en later bij de Doleantie in 1886 overgenomen. Toen de kerken vervolgd en hare samenkomsten soms uiteengedreven werden, hadden de ambtsdragers behoefte om samen eerst te bidden, dat God den dienaar wilde sterken en dat de samenkomst ongestoord mocht doorgaan. Men heeft wel eens gezegd, dat dit gebed een liturgisch karakter droeg, nl. dat de samenkomst der gemeente daardoor eigenlijk dienst des Woords werd. Maar dat is niet zoo. De dienst des Woords vangt aan als kerkeraad en gemeente samenkomen. dus als de voorzang wordt

|151|

opgegeven. Wat er aan voorafgaat behoort er niet bij. Ook behoort dit gebed niet in strikten zin tot het ambt der ouderlingen. Indien er een ambtelijk gebed moet plaats hebben, zou het eigenlijk bij het ambt van den dienaar behooren. Het draagt dus geen kerkrechtelijk en liturgisch, maar slechts een privaat karakter. Gelijk een gemeentelid vooraf een zegen van God vraagt voor zich zelf, zoo bidt een der broeders van den kerkeraad om bijstand voor den dienaar des Woords. Waar het niet in gebruik is, verplicht de Gereformeerde liturgie niet om het in te voeren. Waar het wel in gebruik is, schaffe men het niet licht af. Maar waar men het handhaaft, zij het alleen een kort gebed om hulp en bijstand voor den dienaar des Woords, niet een gebed om „den nood aller christenheid”, dat alles opsomt wat er niet toe behoort, terwijl er wel iets voor te zeggen is, dat, gelijk men voor den eersten dienst bidt om, men ook na den laatsten dienst dankt voor de hulp en bijstand des dienaars.


Jansen, Joh. (1976)


COMMENTAAR OP
Kerkorde GKN (1905) Art. 32