Art. XVII. Onder de Dienaren des Woords zal gelijkheid gehouden worden, aangaande de lasten huns dienstes, mitsgaders ook in andere dingen, zooveel mogelijk is, volgens het oordeel des Kerkeraads, en (dies van noode zijnde) der Classe; hetwelk ook in Ouderlingen en Diakenen te onderhouden is.

 

Gelijkheid in het ambt.

Dit artikel is reeds letterlijk door de synode van Middelburg, 1581, opgesteld. Het richt zich tegen het beginsel der hiërarchie in de Roomsche, Luthersche en Episcopaalsche kerken. De hiërarchische vraag onder de apostelen: „Wie van hen de meeste ware”, beantwoordde de Heiland met het voorbeeld van een kind, zeggende: „Voorwaar zeg Ik u: Indien gij u niet

|74|

verandert en wordt gelijk de kinderkens, zoo zult gij in het koninkrijk der hemelen geenszins ingaan”, Matth. 18: 1, 4; Marc. 9: 33-37; Luk. 9: 46-48. Op grond van deze Schriftuurlijke uitspraken, hebben de kerken aanstonds uitgesproken, dat de eene ambtsdrager niet over den ander heerschen mag.

1. Onder de Dienaren des Woords zal gelijkheid gehouden worden. De ambten zijn onderscheiden. Een dienaar des Woords heeft een ander ambt dan een ouderling en een diaken. Het artikel bedoelt dan ook, dat er onder de dragers van hetzelfde ambt, dus onder de dienaren onderling, en zoo ook onder de ouderlingen en diakenen onderling, gelijkheid (Latijn: aequalitas) moet zijn. Bij de Roomsche kerk staan de landsbisschoppen (chorepiscopi) onder de stadsbisschoppen; de stadsbisschoppen onder de metropolieten of bisschoppen der hoofdsteden (metropolen), de metropolieten onder de bisschoppen der sedes apostolicae d.i. de door de apostelen zelf gestichte gemeenten, Antiochië, Jeruzalem, Alexandrië, Efeze, Korinthe en Rome; en deze eindelijk onder den bisschop of paus van Rome. Deze hiërarchische vorm wist zich, ondanks sterke bestrijding niet alleen in de Luthersche kerk, maar ook in de vluchtelingenkerk te Londen nog in den vorm van het superintendentschap te handhaven. Johannes a Lasco, die zelf door koning Eduard VI (1547-1553) tot superintendent over de Nederlandsche vluchtelingenkerk te Londen was aangesteld, schreef een werk over de kerkinrichting (Forma ac ratio etc.), waarin hij het superintendentschap vasthield als hoofd van den „coetus” of raad der kerk. Deze „coetus” of kerkeraad bestond uit ouderlingen en diakenen. Aan het hoofd van dien raad stond de superintendent, die niet zoozeer boven den raad verheven, maar uit zijn midden en door hem zelf tot zijn voorzitter gekozenen door den koning als zoodanig uitdrukkelijk erkend werd. En niet alleen a Lasco, maar ook Calvijn, Knox, Saravia e.a. hadden tegen een superintendentschap, waarbij één uit hun midden met de inspectie over een groep van gemeenten belast werd, geen overwegend bezwaar.

Maar de Nederlandsche Gereformeerde kerken wilden er terecht niet van weten. Er werd van uit Zeeland, Oost-Vlaanderen en Engeland, waar de invloed van a Lasco doorwerkte, een poging gedaan op de synode van Middelburg, 1581, om „Inspectores of Superintendentes” aan te stellen, maar de

|75|

synode antwoordde: „Dat het onnoodich ende zorghelick is”. Onnoodig, omdat de classen en particuliere synoden zelf wel voor het opzicht over de kerken konden zorgen. En zorgelijk, omdat er een hiërarchisch beginseltje in school. Deze aandrang was misschien wel de oorzaak, dat zij dit artikel voor het eerst in de K.O. opnam, waarin zij opzettelijk een andere richting uitstuwde. Zij sprak hier beslist en opzettelijk uit, dat er onder de dienaren des Woords gelijkheid zal zijn.

2. Waarin die gelijkheid bestaat, nl. aangaande de lasten huns dienstes, mitsgaders ook in andere dingen. Allereerst moet er gelijkheid zijn aangaande „de lasten huns dienstes”. De kerken hebben er dan ook niets van willen weten, dat een dienaar, die uitmuntte in het preeken, alleen maar zou preeken en dat een ander, die voor het catechiseeren, of voor ziekenbezoek of voor het leiden van vergaderingen bijzondere gaven had ontvangen, van den anderen arbeid zou worden vrijgesteld. Zij zeiden: alle dienaren staan in hetzelfde ambt en hebben ook dezelfde taak; zij hebben gelijke rechten, maar ook gelijke plichten. Ook wanneer een kerk meer dienaren heeft dan één, moeten ze toch allen op hun beurt preeken, catechiseeren, huis- en krankenbezoek doen en de kerkeraadsvergaderingen leiden enz.

Deze gelijkheid moet ook in andere dingen nl. in de ambtseere en in de bezoldiging uitkomen. Alle apostelen bekleedden hetzelfde ambt en hadden in beginsel aanspraak op dezelfde ambtseere. De eene apostel stond in gezag en eere niet boven den ander. En toch ontving Petrus in graad meerder eere dan de anderen. Dit primaat van Petrus was wel geen voorrang van gezag, zooals Rome zegt, maar wel een voorrang van eere. Zoo is het ook onder de dienaren des Woords. Zij zijn allen dienaren des Woords en bekleeden hetzelfde ambt. Zij hebben allen aanspraak op dezelfde ambtseere in beginsel. De een staat niet als een superintendent boven den ander en ontvangt geen hoogere, andersoortige ambtseere. Maar in graad is er wel verschil, èn vanwege het onderscheid in ambtsgaven, 1 Cor. 12: 11; èn vanwege het verschil in ambtsijver en ambtstrouw, 1 Cor. 3: 9-15; èn zelfs ook vanwege de meerdere ambtelijke ervaring en den hoogeren leeftijd. Een dienaar des Woords, die met bijzondere ambtsgaven is toegerust, of die door ambtsijver en ambtstrouw uitblinkt, of die door zijn jarenlange, trouwe ambtsbediening en door rijpe ervaring uitmunt, zal in

|76|

graad meerder eere ontvangen dan een dienaar met weinig ambtsgaven of die zijn talent in de aarde verbergt en zijn tijd verbeuzelt, of die nog pas in de bediening staat.

Ook wat de bezoldiging betreft moet er gelijkheid zijn. Van alle dienaren geldt in gelijken zin: „degenen, die het Evangelie verkondigen, dat zij van het Evangelie leven”, 1 Cor. 9: 14. Maar dit wil niet zeggen, dat het traktement van alle dienaren nominaal gelijk moet zijn, want dan zou het in hooge mate ongelijk zijn. Een dienaar in een weelderige stad als Den Haag of op een klein eenvoudig dorp, met een groot of met een klein gezin, maakt natuurlijk verschil. Ieder moet op zijn plaats en in zijn stand met eere kunnen leven.

3. Hoever deze gelijkheid gaat, nl. zooveel mogelijk is, volgens het oordeel des Kerkeraads, en (dies van noode zijnde) van de Classe. De regel der gelijkheid moet „zooveel mogelijk”, of, gelijk er in het Latijn staat, quoad fieri d.i. voorzoover het geschieden kan, doorgevoerd worden. Oude en zwakke dienaren mogen verlichting ontvangen. In de 16e en 17e eeuw stelde men hen vrij van den arbeid, dien zij niet meer konden verrichten, om hen zoo lang mogelijk te behouden. Professoren in de theologie werden in de academiestad wel tot predikanten beroepen, maar dan van den gewonen ambtelijken dienst ontslagen, behalve dat zij des Zondags een keer moesten preeken. In onze dagen komt het wel voor, dat een dienaar voor één bepaalde taak, bijv. voor de evangelisatie of voor de zending onder de Joden, gekozen wordt.

De gelijkheid moet onderhouden worden volgens het oordeel des Kerkeraads en (dies van noode zijnde) der Classe. De beslissing berust dus bij den Kerkeraad en, bij verschil van meening, bij de Classe, die natuurlijk met den wensch van den dienaar zooveel mogelijk rekenen. Hetzelfde geldt in beginsel ook voor de Ouderlingen en de Diakenen.


Jansen, Joh. (1976)


COMMENTAAR OP
Kerkorde GKN (1905) Art. 17