Art. XLI. De Classicale vergaderingen zullen bestaan uit genabuurde Kerken, dewelke elk een Dienaar en een Ouderling, ter plaatse en tijd bij hen in het scheiden van elke vergadering goedgevonden (zoo nochtans, dat men het boven de drie maanden niet uitstelle), daarhenen met behoorlijke credentie afvaardigen zullen; in welke samenkomsten de Dienaars bij beurte, of anderszins die van dezelve vergadering verkoren wordt, presideeren zullen, zoo nochtans, dat dezelfde tweemaal achtereen niet zal mogen verkoren worden. Voorts zal de praeses onder anderen een iegelijk afvragen, of zij in hunne Kerken hunne kerkeraadsvergadering houden; of de kerkelijke discipline geoefend wordt; of de armen en scholen bezorgd worden; ten laatste, of er iets is, waarin zij het oordeel en de hulp der Classe tot rechte instelling hunner Kerk behoeven. En eindelijk zullen in de laatste vergadering vóór de Particuliere Synode verkoren worden, die op deze Synode gaan zullen.

 

Classicale vergaderingen.

Nu volgen er zes artikelen over de classen, als volgt:
Art. 41 over de classicale vergaderingen.
Art. 42 over meer predikanten in de classe.
Art. 43 over de onderlinge censuur op de classe.
Art. 44 over de kerkvisitatie.
Art. 45 over de Acta der meerdere vergaderingen.
Art. 46 over de instructiën voor de meerdere vergaderingen.

Dit artikel handelt over de classicale vergaderingen. De voornaamste punten zijn de volgende:

1. De instelling der classen. Al spoedig kwamen de Gereformeerde kerken van dezelfde buurt in classen samen. We vinden

|185|

ze het eerst in de Zuidelijke Nederlanden. Sommige van de synoden, die daar van 1563–’66 gehouden zijn, waren niet meer dan classen. Ook treffen wij ze aan bij de vluchtelingenkerken in Engeland, onder den naam van colloquia en bij de Gereformeerde kerken van Frankrijk, waar ze consistoires genoemd worden. En op de eerste samenkomst van de voormannen op kerkelijk gebied in Nederland, nl. op het convent te Wezel, 1568, sprak men uit, dat de provinciën ook hier, zoo spoedig als de vervolging het toeliet, in vaste classen of parochiën moesten worden ingedeeld, om elkander te helpen en bij te staan. De eerste synode, die daarop gehouden werd te Embden, 1571, heeft dan ook in negen artikelen de hoofdpunten voor de classicale vergaderingen vastgesteld, waarin later geen wezenlijke veranderingen zijn aangebracht. Ook deelde zij de Nederlandsche kerken, die in drie provinciën (nl. 1e Duitschland met Oost-Friesland, 2e Nederland en 3e Engeland) onderscheiden werden, aanvankelijk reeds in classen in. De kerken in Duitschland werden in vier classen ingedeeld nl. de classe van den Paltz, van Gulick, van Cleef en van Embden; en die in Nederland evenzoo in vier nl. de classe van Brabant, van Oost- en West-Vlaanderen, van de Waalsche kerken en van Holland met Overijsel en West-Friesland. Toen echter na 1572 de vervolging langzamerhand ophield en de reformatie overal doorging, moest deze indeeling natuurlijk herzien worden. De part. synode van Dordrecht, 1574, is er dan ook reeds mee begonnen. Zij kwam tot een indeeling in 14 classen. Op de synode van Dordrecht, 1578, werden er een paar bepalingen aan toegevoegd, nl. dat uit elke kerk maar twee leden, nl. een predikant en een ouderling keurstem hadden en dat dezelfde dienaar geen tweemaal achtereen praeses mocht wezen en ook de verdere indeeling in classen ging door. De synode te Middelburg, 1581, heeft al de zoogenaamde bepalingen saamgevat in één artikel en dus de eerste redactie van dit artikel gegeven, dat met enkele kleine wijzigingen tot nu toe is gebleven.

Uit hoeveel kerken bestaat een classe? Er is geen vast getal noch als minimum noch als maximum aan te geven. In het Roomsche zuiden waren classen van 5 à 6 kerken. De part. synode van Harderwijk, 1603, sprak uit, dat een classe minstens uit tien kerken moest bestaan. Er hangt zooveel van af, of het groote of kleine kerken zijn, en of ze gemakkelijk kunnen samenkomen. Gemiddeld kan men het getal tien wel als regel stellen.

|186|

Wat waren preekringen? Dit waren weer onderdeelen van de classe met het oog op de vacature-diensten. Men verdeelde de classe dan in twee, drie of meer ringen, en wel zóó, dat de ringpredikanten zonder al te veel bezwaar één beurt op zon- en feestdagen, veelal de morgenbeurt, in de vacante kerk, en één beurt in de eigen kerk konden waarnemen. Vooral de afstand drong daartoe. Zoo werd het bezwaar, aan de vacature- en aan geregelde leesdiensten verbonden, voor een groot deel weggenomen. Men werkte er toen sterk op in, dat twee of meer „zwakke kerken”, die toch niet konden beroepen, zich combineerden en samen één predikant beriepen, en dat de eigenlijke vacante kerken door de indeeling der classen in preekringen geholpen werden. Dit heeft ook zeer veel voor en wordt ook in onzen tijd hier en daar met vrucht toegepast. Maar dan moeten die „preekringen” ook tot den predikdienst beperkt blijven en geen „ringen” van predikanten worden, zooals in de Herv. kerk. De eigenlijke classen, waar ook de ouderlingen kwamen, werden teruggedrongen tot één vergadering in het jaar, terwijl „de ringen”, waar alleen de predikanten verschenen. gedurig samenkwamen. Zulke afzonderlijke samenkomsten van predikanten zijn geen kerkelijke vergaderingen, maar slechts particuliere conferenties en mogen niet in de plaats der classen treden.

2. Het karakter der classen: De Classicale vergaderingen zullen bestaan uit genabuurde Kerken. Een classe is dus geen bestuurscollege van personen, dat boven den kerkeraad staat, maar een samenkomst van genabuurde kerken tot onderlinge hulp en steun. Een kerkeraad is een vergadering van personen, nl. van ambtsdragers eener plaatselijke kerk, met bestuursmacht bekleed. Maar een classe bestaat uit afgevaardigden der genabuurde kerken, die er samenkomen met gelijke macht. Het onderscheid ligt dus hierin, dat de kerkeraad een samenkomst is van ambtelijke personen, die in qualiteit van ambtsdragers hun kerk vertegenwoordigen, terwijl een classe bestaat uit lasthebbers en repraesentanten van naburige kerken, die in den regel ook wel ambtsdragers zijn, maar dan toch niet krachtens hun ambt, doch krachtens hun last of mandaat hun kerken vertegenwoordigen en des noods dan ook gewone leden der gemeente kunnen zijn.

Een classe is voorts een samenkomst van genabuurde kerken bij wijze van afvaardiging met behoorlijke credentie- d.i. geloofs- en lastbrieven. Deze credentie-brieven waren geen

|187|

formaliteit, noch minder een soort presentielijst, maar wettelijke bewijzen van afvaardiging. De afgevaardigden zijn gedeputeerden of gelasten d.i. personen, die een last hebben te volbrengen. Wanneer de lastbrief ontbreekt, dan ontbreekt het bewijs van afvaardiging en mogen zulke personen geen keurstem, maar slechts adviseerende stem uitbrengen. Zie over het karakter van de credentie-brieven en instructies art. 33.

Wat is een classis-contracta? Dit is een samengetrokken classis, die uit enkele kerken bestaat, om vooraf-bepaalde-spoedeischende zaken af te doen, waarvoor alle kerken niet best kunnen samenkomen. Aan zulk een classis-contracta is thans wel de tusschentijdsche approbatie van beroepen opgedragen. De andere kerken worden dan wel aangeschreven, maar zijn niet verplicht te komen en betuigen dan later stilzwijgend hun instemming met de genomen besluiten.

3. De wijze van samenkomst: dewelke elk een Dienaar en Ouderling ... daarhenen .... afvaardigen zullen.

Wie moeten er afgevaardigd worden? De synode van Dordrecht, 1578, antwoordde reeds, dat uit iedere gemeente een dienaar met een ouderling op de classe zouden verschijnen en dat deze twee alleen keurstem hadden; de overige dienaren en ouderlingen mochten de vergadering wel bijwonen, maar alleen als adviseerende leden, artt. 26 en 27; terwijl de synode van Middelburg, 1581, er aan toevoegde, dat zij alleen als zij gevraagd werden hun advies mochten geven; het kwam blijkbaar wel eens voor, dat zij al te veel het woord voerden. De synode van ’s-Gravenhage, 1586, bepaalde kort en goed, zooals ze nog luidt: „dewelke elk een Dienaar en een Ouderling .... afvaardigen zullen”.

Hoe moet de afvaardiging plaats hebben, bij toerbeurt of bij vrije stemming? In den regel bij toerbeurt. Wanneer ze bij vrije stemming geschiedt, kan het gebeuren, dat dezelfde personen telkens en de overigen bijna nooit aan de beurt komen. Alleen bij bijzonder moeilijke quaesties, die de beste krachten vragen, kan het wenschelijk zijn, dat de kerkeraad van dezen regel afwijkt. Bij verhindering van een dienaar werd in den regel een ouderling en bij verhindering van een ouderling een diaken in zijn plaats gekozen. Zoo had een diaken zitting als lid van de synode van Dordrecht, 1574. Trouwens, in kleine kerken worden zij als hulp-ouderlingen bij den kerkeraad gerekend en hebben zij dan ook in de classe, in geval van

|188|

afvaardiging, niet in qualiteit van diakenen, maar van hulpouderlingen zitting.

Mag een kleine kerk evenveel afgevaardigden zenden als een groote? Ja, de plaatselijke kerken zijn geen afdeelingen van een hooger bestuur, die naar verhouding van het aantal leden een zeker aantal stemmen uitbrengen, maar complete kerken, die aan elkander gelijk zijn en een gelijk aantal stemmen uitbrengen. In zooverre het ongerijmd is een groote stadskerk met duizenden zielen evenveel macht toe te kennen als een kleine kerk van honderd zielen, ligt dit bezwaar niet aan het beginsel van gelijkheid, maar aan de overdreven groote stadskerken, en moet dit dan ook niet opgelost worden door aan die kerken het recht van dubbele afvaardiging toe te kennen, maar door met het stelsel der massale stadskerken te breken en deze in afzonderlijke en zelfstandige kerken in te deelen. Dan vervalt het bezwaar van zelf en kan de geestelijke bearbeiding der steden ook veel beter tot haar recht komen.

Geen afgevaardigde heeft het recht bij verhindering zelf een plaatsvervanger aan te wijzen. Dit is trouwens ook niet noodig. Als de kerken naast elken primus- een secundus-afgevaardigde aanwijzen, is de moeilijkheid bij verhindering van zelf opgelost.

4. Tijd en plaats van samenkomst. Er staat, dat zij ter plaatse en tijd bij hen in het scheiden van elke vergadering goedgevonden (zoo nochtans, dat men het boven de drie maanden niet uitstelle) enz., zullen samenkomen.

Aangaande de plaats oordeelde het convent te Wezel, 1568, dat de samenkomsten moesten rondgaan. Dit was noodig om hiërarchie te weren en vooral om met de gemeenten goed op de hoogte te komen. Wegens de gebrekkige communicatie kwamen de afgevaardigden meestal een dag te voren en konden dan meteen den toestand en de gebruiken der kerk beter onderzoeken. De volgende synoden hielden deze bepaling nog wel vast, maar de synode van ’s-Gravenhage, 1586 liet ze los en bepaalde, dat ze „ter plaetsen ende tijden bij hen int scheijden van elke verghaderinghe ghoet ghevonden”, zullen samenkomen. En terecht! De vergaderingen moeten gehouden worden op plaatsen, die het best te bereiken zijn.

En aangaande den tijd oordeelde het convent te Wezel, 1568, dat ze „telkens om de twee of ten minste om de drie maanden” gehouden moeten worden. De synode te Embden, 1571, stelde wegens de moeilijke tijden den tijd wat ruimer nl. „alle drie ofte

|189|

zes maenden”. De tegenwoordige bepaling dateert van de synode te Middelburg, 1581, nl. dat de tijd voor de volgende vergadering aan het einde der vorige bepaald wordt, terwijl er als maatregel van orde aan toegevoegd wordt, dat ze minstens elke drie maand, dus vier maal in het jaar gehouden moeten worden. Aanvankelijk was er geen regel. In Friesland waren classen, die eerst elke week, later om de twee weken, nog later om de twee maand samenkwamen; en de classe Neder-Veluwe in Gelderland vergaderde slechts éénmaal in het jaar. Maar langzamerhand kwam er regel en vergaderden ze viermaal in het jaar. Dit is ook genoeg. Voor spoedeischende en dringende gevallen kan er, op kosten der kerk of kerken, die ze vragen, een buitengewone vergadering gehouden worden. De kerk, die krachtens opdracht der andere kerken de classe samenroept, wordt „classicale” of „roepende kerk” genoemd.

5. De leiding der vergadering: in welke samenkomsten de Dienaars bij beurte, of anderszins die van dezelve vergadering verkozen wordt, presideeren zullen, zoo nochtans, dat dezelfde tweemaal achtereen niet zal mogen verkozen worden. Vooreerst staat hier, dat de Dienaars presideeren. Dit was zoo van den beginne af. De ouderlingen werden van het praesidium uitgesloten, niet met hiërarchische bedoelingen, maar omdat de predikanten in den regel meer tact van leiding hadden. Over de vraag, of een dienaar, die als adviseerend lid ook tot praeses verkozen mag worden, zie het slot van art. 42.

Voorts staat er, dat de praeses òf bij toerbeurt òf bij stemming wordt aangewezen. Aanvankelijk werd de praeses met „gemeene keurstemmen” d.i. bij stemming van alle daartoe gerechtigden, gekozen, zooals de synode van Embden, 1571, bepaalde. Er waren toen veel moeilijke zaken en nog weinig goed gevormde predikanten. Maar toen het kerkelijk leven meer vastheid kreeg en de meeste dienaren goed geschoold waren, bepaalde de synode van Middelburg, 1581, dat hij òf bij toerbeurt òf bij stemming zou gekozen worden. De omwisseling bij toerbeurt is toen opgenomen in den tekst, vooreerst om het beginsel van hiërarchie onder de dienaren te weren en voorts om de lasten en lusten der vergadering gelijkelijk te verdeelen. Het artikel laat de kerken echter vrij. Zij kunnen ook elke vergadering, bij stemming, weer een nieuwen praeses aanwijzen. Ook al is toerbeurt regel, dan kan een classe, die belangrijk en moeilijk zal zijn, en waar zoo veel van de leiding afhangt, voor dien keer een praeses

|190|

kiezen. Maar als deze dan juist op de vorige vergadering naar toerbeurt eens praeses was? Dan verbiedt de letter van het artikel niet, dat hij nu ook praeses is. Er staat toch niet, dat dezelfde niet tweemaal achtereen presideeren mag, maar dat hij „niet tweemaal achtereen zal mogen verkozen worden”. De eerste maal was hij naar toerbeurt praeses en voor de tweede maal wordt hij dan eerst verkozen.

Vroeger stond er in het artikel, dat aan den praeses een scriba toegevoegd moet worden, maar later bepaalde men dat voor classen en synoden in één artikel nl. art. 34. Van een assessor is geen sprake. Die is bij een classe niet zoo noodig, omdat zij doorgaans maar één dag zit. In de practijk voorziet men er in, door den praeses van de vorige vergadering als assessor te laten optreden.

6. De werkzaamheden der classe. De eerste redactie, van de synode te Embden, 1571, was iets ruimer. Zij omschreef in negen artikelen wat de classe te doen had. Het eerste punt was, dat één der dienaren een korte predicatie moest houden en dat de andere dienaren die beoordeelen moesten. Niet om een stichtelijk karakter aan de vergadering te geven, want dat zou meer methodistisch dan gereformeerd zijn. Classen zijn geen stichtelijke, maar kerkelijke samenkomsten tot het afdoen van een door God opgelegde taak. Maar als een soort propositie of preekvoorstel, om de gewezen pastoors en monniken, de gebrekkig onderlegde en naar art. 8 toegelaten predikanten op te scherpen. Dat was toen zeer noodig. Toen later de opleiding en de examens beter geregeld waren, was het niet meer zoo noodig. Bovendien was er veelal ook geen tijd voor. De synode van Utrecht, 1905, heeft ze dan ook geschrapt.

Hier is nu alleen sprake van de gewone werkzaamheden. Er staat immers: Voorts zal de praeses onder anderen een iegelijk afvragen enz. „Onder anderen” wil hier zeggen: Onder andere vragen zal hij ook vragen enz., of onder andere dingen, die aan de orde zijn, zal hij telkens vragen enz. Immers de classe heeft steeds ook bijzondere werkzaamheden, die hier niet genoemd kunnen worden. Ieder gemeentelid heeft het recht zich tot de classe te wenden. De praeses moet dan ook alle ingekomen stukken aan de orde stellen. Natuurlijk kan de classe niet op alle vragen en voorstellen, die door een of ander lid aan de orde worden gesteld, ingaan. Maar indien het concreete gevallen betreft, moet als regel gelden, dat de classe ze behandelt.

|191|

Behalve die toevallige en buitengewone zaken, moeten telkens ook de gewone werkzaamheden gedaan worden. Daartoe moet de praeses dan iedere kerk vragen:

1e „of zij in hunne Kerken hunne kerkeraadsvergaderingen houden”. Dus alleen formeel of de vergaderingen gehouden worden. Niet wat er behandeld en besloten is. Zoo een kerkeraad nalatig was geweest, en in langen tijd niet vergaderde, werd hij vermaand. Er moest orde en regel komen in het vergaderen.

2e „of de kerkelijke discipline geoefend wordt”. De tucht mocht niet verslappen, wat hier en daar vooral bij opkomende ketterijen nog als eens gebeurde.

3e „of de armen en scholen bezorgd worden”. De armen door de kerk en de scholen door de overheid. De scholen gingen tijdens de Republiek niet van de kerken, of van vrije vereenigingen, maar van de plaatselijke overheden uit. Daar echter de overheid gereformeerd was, liet zij de zorg voor de scholen meestal aan de kerken over. De kerkeraad trad dan plaatselijk als schoolcommissie op, zorgde voor geschikte en gereformeerde onderwijzers en examineerde ze daartoe. In onzen tijd, nu de overheidsschool neutraal is, moet de kerkeraad zorgen, dat er door de ouders christelijke scholen worden gesticht.

4e „ten laatste of er iets is, waarin zij het oordeel en de hulp der classe tot rechte instelling hunner kerk behoeven”. Een algemeene vraag, maar inzake concrete punten, die de rechte instelling (constitutie = samenstelling) der plaatselijke kerk raakt. Een classe kan niet op alle vragen, die niet op concrete gevallen doelen, ingaan. Zulk een advies moet niet slechts het persoonlijk gevoelen van den praeses, maar het gevoelen der classe wezen en met haar instemming gegeven worden.

„En eindelijk zullen in de laatste vergadering vóór de Particuliere Synode verkozen worden, die op deze Synode gaan zullen”. Het motief daarvoor was, dat men eerst op de laatste classis weet, wat er op de synode gebracht moet worden, en dat alle kerken de namen der afgevaardigden zouden weten.

Er is geen vaste regel in de K.O. aangegeven, welke zaken bij instructie en welke naar art. 41 aan de orde gesteld moeten worden. Alle vragen die op de inrichting (Latijn: constitutie = inrichting, toestand) der kerk betrekking hebben, mogen naar

|192|

art. 41 aan de classe gedaan worden. Maar het is wenschelijk, dat bepaalde voorstellen enz. bij wijze van instructie aan de orde gesteld worden.


Jansen, Joh. (1976)


COMMENTAAR OP
Kerkorde GKN (1905) Art. 41