Art. L. De Nationale Synode zal ordinaarlijk alle drie jaren eens gehouden worden, ten ware dat er eenige dringende nood ware, om den tijd korter te nemen. Tot deze zullen twee Dienaren en twee Ouderlingen uit elke Particuliere Synode afgezonden worden. Voorts zal de Kerk, die last heeft om den tijd en de plaats der Generale Synode aan te wijzen, zoo dezelve naar het oordeel van ten minste twee Particuliere Synoden binnen de drie jaren te beroepen ware, met advies of onder goedkeuring van hare Particuliere Synode van den tijd en de plaats besluiten.

 

De Nationale Synode.

Aanstonds met de reformatie voelden de kerken er behoefte aan in synode samen te komen en inzake tijd en plaats, afvaardiging, samenroeping en wijze van werken vaste bepalingen te maken.

1. Tijd van samenkomst: De Nationale Synode zal ordinaarlijk alle drie jaren eens gehouden worden, ten ware dat er eenige dringende nood ware, om den tijd korter te nemen. Het convent te Wezel, 1568, sprak reeds de wenschelijkheid uit, „dat elk jaar een provinciale synode van geheel Nederland” d.i. van de kruiskerken in Nederland, „gehouden worde”. De synode van Embden, 1571, veranderde één jaar in twee jaar. De classen konden alle drie of zes maanden, de provinciale synoden elk jaar, en de generale synode „alle twee jaar eens” gehouden worden. Maar er kwam niets van. De volgende synode zou tegen de lente van 1572 of ’73 worden samengeroepen. Maar de synodale classe van den Paltz kon aan haar opdracht niet voldoen van wege de troebelen in Holland en Zeeland. De synode te Dordrecht in 1574, was nog een particuliere synode, omdat de afgevaardigden van Noord-Holland er vanwege de Spaansche troepen, niet aan deel konden nemen. Eerst in 1578 kon er weer een nationale synode te Dordrecht samenkomen. En zij besloot, dat ze „ordinarelick alle dry iaren

|223|

zou ghehouden worden, doch alsoo datse indien de noot sulckes eyscht eer mach samen gheroepen worden.” Deze bepaling is tot nu toe gebleven.

De vraag inzake den tijd van samenkomst is geen beginselvraag. De eisch van de practijk van het kerkelijk leven moet hier beslissen. Het meest gewenscht zou zijn, dat de synode elk jaar zou samenkomen: 1e omdat schier alle vereenigingen, en corporaties eens in het jaar een jaarvergadering houden; 2e omdat de kerken in de 17e eeuw in Schotland, Frankrijk, Hongarije en Zevenbergen ook elk jaar in synode samenkwamen; 3e omdat er elk jaar appèl op de synode mogelijk zou zijn, de quaesties spoediger afgehandeld konden worden en het kerkelijk leven geregelder kon voortgaan; en 4e omdat er dan minder aan deputaten behoeft opgedragen worden. Niettegenstaande deze voordeelen zijn de kerken van één op drie jaar overgegaan: 1e Omdat de overheid het houden der generale synode tegenhield. De eerste maal gelukte het. De synode van Dordrecht 1578, besloot, dat ze om de drie jaar zou samenkomen, wat dan ook in 1581 te Middelburg geschiedde. Maar sinds ook niet weer. De volgende synode kwam eerst vijf jaar daarna, in 1586, te ’s-Gravenhage samen. Na 1586 verliepen er wel 23 jaar eer de synode te Dordrecht, 1618-’19, weer samenkwam. En na 1618-’19 is ze niet weer gehouden tot in de 19e eeuw. 2e Omdat de kosten zoo hoog zijn. Deze bedroegen vóór den oorlog ongeveer 5000 en na den oorlog ongeveer 12000 gulden. Wel is waar zou een jaarlijksche synode niet zoo veel kosten, maar toch meer dan de helft. Als een driejaarlijksche synode 5000 gulden kost, dan kost een jaarlijksche synode ongeveer 3000 gulden, dat zou dus in drie jaar 9000 gulden worden, en zoo zou er dus 4000 in drie jaar tijds mee uitgespaard worden. Thans zou een jaarlijksche synode wel 7000 gulden kosten; dat wordt in drie jaar 21000 gulden; en daar een driejaarlijksche synode ongeveer 12000 gulden kost, zou er 9000 uitgespaard worden. 3e Omdat drie jaar tijd het voordeel biedt, dat de genomen besluiten in het kerkelijke leven ingang vinden, en alzoo kerkelijke processen en appèlleeren tegenhoudt.

Nog steeds is er echter uitzondering mogelijk: ten ware dat er eenige dringende nood ware om den tijd korter te nemen. In dringende gevallen kan dus de gewone synode eerder samenkomen, of een buitengewone of een tusschentijdsche synode gehouden worden.

|224|

2. Afvaardiging naar de synode: Tot deze zullen twee Dienaren en twee Ouderlingen uit elke Particuliere Synode afgezonden worden. Eerstens is de vraag, door wie zij afgevaardigd moeten worden. Te Embden, 1571, vergaderden de kerken nog rechtstreeks, door afvaardiging der plaatselijke kerken, wijl er toen nog geen classen en particuliere synoden waren. Maar de volgende synoden kwamen reeds op organische of getrapte wijze samen, ’t zij dan door afvaardiging van de classen, zooals de synode van Dordrecht, 1578, omdat er toen nog te weinig provinciale synoden waren; ’t zij dan door afvaardiging van de particuliere synoden, zooals de synoden te Middelburg, 1581, te ’s-Gravenhage, 1586, en te Dordrecht, 1618-’19. De afgevaardigden kunnen dus ook door de plaatselijke kerken en door de classen, evengoed als door de particuliere synoden, aangewezen worden. Wie van deze drie ze afvaardigt is bijkomstig. In alle drie gevallen vertegenwoordigen de afgevaardigden de kerken. Een synode is ook een samenkomst van kerken en niet van personen. Nu staat er hier, dat zij uit, maar de bedoeling is, dat zij niet alleen uit, maar ook door de particuliere synode zullen afgevaardigd worden. De practijk drong daartoe. Zoo alleen kunnen een groot aantal van wel 200 kerken eener provincie door slechts vier personen vertegenwoordigd worden. Een uiterst gebrekkige vertegenwoordiging, soms niet eens zooveel afgevaardigden als er classen zijn. Maar met dit voordeel, dat zulk een afvaardiging van vier personen uit elke particuliere synode een generale synode maakt van 50 a 60 leden, zoodat er met zulk een vergadering te werken valt. Toch is zulk een synode een vergadering van kerken, hoe onvolkomen zij er ook vertegenwoordigd zijn. Dit blijkt uit den eisch, dat de afgevaardigden, om zitting te erlangen, hun geloofsbrieven, die óf door de particuliere synoden, of door de kerkeraden der gemeenten, waar de afgevaardigden woonden, geschreven en geteekend moesten zijn, moesten inleveren. Zie art. 33.

Wie moeten afgevaardigd worden? Het artikel zegt: twee Dienaars en twee Ouderlingen uit elke Particuliere Synode. Aanvankelijk was er geen bepaling voor en kwamen er veel meer predikanten dan ouderlingen. De synode te Embden, 1571, bijv. was samengesteld uit 19 predikanten, 3 toekomstige predikanten, 2 emeriti-predikanten, en slechts 5 ouderlingen. Dat het gevaar van dominocratie (predikanten-heerschappij) hier dreigde, was niet te miskennen. Om nu dat Roomsche clericalisme

|225|

uit de Gereformeerde kerken te mijden, besloot de synode van Dordrecht, 1578, voor het eerst, dat „twee Dienaers ende twee Ouderlingen, niet van den Classen, maer van den Particuliere Synoden” afgevaardigd moesten worden. De ouderlingen toch vertegenwoordigen het „leeken-element” en bekleeden het regeerambt. Daar een synode volgens Gereformeerd gevoelen juist een presbyteriaal-regeercollege is, behoorden de afgevaardigden evengoed uit de ouderlingen als uit de dienaren gekozen te worden. Toch bleven de verkiezingen in dezelfde lijn doorgaan. De synode van Middelburg, 1581, bestond uit 29 dienaren en 19 ouderlingen; die van ’s-Gravenhage, 1586, bestond uit 22 predikanten, 2 ouderlingen, en nog 3 politieken, 1 professor (Saravia) en 2 predikanten van Leiden voor de zaak van Coolhaes; en de synode van Dordrecht, 1618-’19, bestond uit 35 predikanten, en 17 ouderlingen, De reden, dat er zoo weinig ouderlingen werden afgevaardigd, lag misschien een enkele maal aan het clericalisme der predikanten, maar in verreweg de meeste gevallen aan de omstandigheid, „dat de ouderlingen doorgaans te bezet waren om een aantal dagen of weken voor kerkelijke vergaderingen beschikbaar te hebben.” In onzen tijd zijn deze bezwaren vervallen en worden er doorgaans evenveel ouderlingen als predikanten naar de classen en synoden afgevaardigd, die dan ook geregeld verschijnen. Tevens moeten één of twee der deputaten naar art. 49 op de volgende synoden aanwezig zijn, om rapport te doen van hun handelingen en zoo het geëischt wordt, redenen te geven. Ook al hebben zij een schriftelijk verslag, dan nog moeten zij aanwezig zijn om eventueele vragen te kunnen beantwoorden en inlichtingen te kunnen geven.

Moet de afvaardiging bij vrije stemming of naar toerbeurt plaats hebben? Van den beginne aan was vrije verkiezing regel. Dit bracht mee, dat dikwerf dezelfde personen werden afgevaardigd, omdat zij de meest bekwamen waren. Daarover werd dan wel eens geklaagd, bijv. op de synode van Middelburg, 1581, waar gevraagd werd, of het niet goed was, dat dezelfde dienaar niet tweemaal achter elkander afgevaardigd werd, opdat ook de andere dienaars leeren mochten? Maar de synode antwoordde, dat de kerkeraden, Glassen en synoden vrij zouden zijn om te zenden, „die sy daer toe bequaem vinden sullen, naer haere beliefte”. De kerkelijke vergaderingen zijn geen leer of oefenscholen, maar samenkomsten van regeering en tucht,

|226|

waar aan de beste krachten behoefte is. En het gevaar voor hiërarchie is niet zoo groot, dat het voordeel der vrije verkiezing daarvoor moet worden prijsgegeven.

Zijn de meerdere vergaderingen en in het bijzonder de generale synoden geheim of publiek? Vroeger waren ze geheim. Alleen de synode van Dordrecht, 1618-’19, was met eenige beperking voor het publiek open. Dat is o.i. ook het juiste standpunt. Op de meerdere vergaderingen worden meestal de zaken van algemeen karakter behandeld. Daarbij kunnen de leden der kerk toegelaten worden. Tuchtzaken en persoonlijke quaesties vormen een uitzondering en die moeten dan in comité behandeld worden. Dus een beperkte publiciteit.

3. Samenroeping der synode: Voorts zal de Kerk, die last heeft, om den tijd en de plaats der Generale Synode aan te wijzen, zoo dezelve naar het oordeel van ten minste twee Particuliere Synoden binnen drie jaren te beroepen ware, met advies of onder goedkeuring van hare Particuliere Synode van den tijd en hare plaats besluiten. Deze bepaling veronderstelt, dat het recht van samenroeping aan de kerken zelf toekomt. Zoo geschiedde het ook aanvankelijk. Het convent te Wezel, 1568, was slechts door persoonlijke uitnoodiging, vooral van Marnix van St. Aldegonde en van Petrus Datheen, samengekomen. Maar de synode te Embden, 1571, is reeds aanstonds op kerkelijke wijze samengeroepen, nl. door een commissie van zes personen, waarvan twee door de synode van Bedbur, 4 en 5 Juli 1571 gehouden, en vier door de vluchtelingenkerk te Embden, waren aangewezen. Evenzoo de synode van Dordrecht, 1578, door de classen der Nederlandsche kerken zelve, die op een voorbereidende vergadering op 26 Febr. 1578 er toe besloten. De synode te Middelburg, 1581, werd door de kerk van Antwerpen, (met de kerk van Delft en met de Waalsche kerk te Antwerpen door de vorige synode als „synodale kerk” aangewezen), samengeroepen. Later echter werd de overheid er in betrokken. Niet, omdat de kerken het recht van uitschrijving der synode aan de overheid toekenden, zooals de politieken wilden, maar omdat de overheid gereformeerd was, en de kerken op hare autoriteit konden steunen. Zoo is de synode van ’s-Gravenhage, 1586, op verzoek van vele kerken door den Graaf van Leycester uitgeschreven; en ook de synode van Dordrecht, 1618-’19, niet door een of nadere synodale kerk of classe, maar door de Algemeene Staten samengeroepen. Zij

|227|

wees, in afwijking van art. 50, voor het uitschrijven van de volgende synode niet de kerk, maar de classis Dordrecht als „synodale classis” aan. De reden voor deze afwijking lag in het feit, dat de kerk van Dordrecht niet vrij was in hare bewegingen, omdat de overheid zich daar nog al met kerkelijke zaken bemoeide. De classe was van zelf niet zoo van de plaatselijke overheid afhankelijk. Maar ook dat mocht niet baten. De Staten hielden het samenkomen van een volgende synode tegen.

De wijze van samenroeping is volgens deze bepaling aldus: De vorige synode wijst een „synodale” of „nationale kerk” aan, „die last heeft om den tijd én de plaats der Generale Synode aan te wijzen.” Gewoonlijk bepaalt zij tevens in welke stad de volgende synode zal samenkomen en draagt zij aan de kerk aldaar op de synode samen te roepen. Deze heeft dan alleen den juisten tijd en het gebouw van samenkomst nader vast te stellen en de synode alsdan te ontvangen. Dit geldt echter alleen de gewone synode, die alle drie jaar geregeld samenkomt. In geval echter twee particuliere synoden binnen drie jaar een buitengewone synode noodig oordeelen, maken zij dit aan de synodale kerk bekend. Deze is dan geroepen, na eerst met hare particuliere synode den tijd en de plaats van samenkomst vastgesteld te hebben, aan het verzoek te voldoen en de buitengewone synode samen te roepen.

4. De wijze van werken op de synode. Inzake de wijze van werken op de synode hebben de kerken in hare K.O. geen bepaling opgenomen. Toch is het van belang er hier iets van te zeggen, omdat het een punt raakt, dat voor alle synoden van belang is.
Wij gaan eerst na welke manier van werken door de oude synoden is gevolgd. Voor zooverre uit de acta van het convent te Wezel, 1568, en van de synoden te Embden, 1571, te Dordrecht, 1578, te Middelburg, 1581, en te ’s-Gravenhage, 1586, valt af te leiden, hadden zij de vrije manier van werken, zonder commissoriale voorbereiding van elk punt, dat behandeld werd. Maar de synode van Dordrecht, 1618-’19, week van deze gewoonte af en volgde de manier van behandeling bij de Staten-Generaal gebruikelijk, waar de afgevaardigden van elke provincie te zamen slechts één rapport en één stem uitbrachten en de president uit die verschillende rapporten de eindconclusie trok zonder die nog aan eene afzonderlijke stemming te

|228|

onderwerpen. De leden der synode waren in achttien afzonderlijke colleges of commissies verdeeld, en wel elf inlandsche (nl. één college van de gezamenlijke professoren, negen colleges van afgevaardigden der provinciale synoden, en één college van afgevaardigden der Waalsche synoden); en zeven buitenlandsche, (nl. van elk land of van iedere stad saam een afzonderlijk college). Deze verschillende colleges vergaderden als afzonderlijke commissies, behandelden elken avond de punten, die den volgenden dag aan de orde werden gesteld, zoodat elk college afzonderlijk zijn judicium (sententie) of oordeel inleverde, tenzij er een of ander was, die zijne stem afzonderlijk wilde uitbrengen. Bij gewichtige punten werden er dus wel achttien judicia voorgelezen, terwijl het moderamen uit al deze judicia een eind-judicium trok, dit aan de synode liet voorlezen en het dan zóó, als het gevoelen der meerderheid aangenomen beschouwde, of wel door eene afzonderlijke stemming tot een synode-besluit verhief. Deze manier van werken mocht doeltreffend zijn om tot het juiste besluit te komen, zij was echter zóó omslachtig en tijdroovend, dat er zeer over geklaagd werd en de synode zelfs, op voorstel van den praeses, overwoog of zij niet door eene korter en doelmatiger manier vervangen kun worden, wat echter op niets uitliep.

De kerken in onze dagen hebben echter in deze commissoriale behandeling in tweeërlei opzicht verandering aangebracht. Vooreerst worden de commissies niet meer provinciaalsgewijze gevormd, maar voor de verschillende groepen van zaken, die op het agendum voorkomen, afzonderlijke commissies geheel vrij samengesteld. Voorts worden de verschillende punten van het agendum soort bij soort tot verschillende groepen samengevoegd; voor elke groep wordt ééne commissie benoemd, die des avonds vergadert en haar resultaat in een rapport met overwegingen en eind-conclusies samenvat; deze rapporten worden ter synode voorgelezen en besproken, waarna de synode er geheel vrij over beslist. Deze manier van behandeling heeft onmiskenbaar dit groote voordeel, dat de onderscheidene zaken beter tot haar recht komen. In eene kleine vergadering, van tien, twaalf personen, kan onder goede leiding het noodige licht ontstoken worden over gewichtige punten zonder afzonderlijke voorbereiding, maar in eene groote vergadering is dat ondoenlijk.

Toch zijn er tegen deze werkwijze ook zeer ernstige

|229|

bezwaren in te brengen. Wijl alle voorbereidende arbeid in deze commissies geschiedt, moet de praeses telkens vragen, welke commissie met haar rapport gereed is. Gevolg is, dat de verschillende onderwerpen geheel zonder orde of samenhang afgehandeld worden, en door de acta heen verspreid komen te staan. Terwijl ook de arbeid voor de leden der commissies dikwerf veel te zwaar is, wijl zij des daags ter synode aan de behandeling der zaken deelnemen en des avonds tot laat in den nacht aan hun rapporten moeten werken. De gedachte is dan ook al geopperd of het niet veel beter zou wezen, dat de synode eerst een voorloopige samenkomst hield, bijv. van één dag, waarin zij de commissies benoemde, en dan een week of een veertien dagen uiteenging, om aan de commissies den tijd te geven eerst hare rapporten op te stellen, om daarna in volle synode, zonder onderbreking het agendum te kunnen afhandelen. De voordeelen zouden wezen, dat de commissies hare taak rustig konden afwerken en de rapporten gedrukt aan de leden der synode konden toezenden; dat de leden der synode den tijd hadden, deze rapporten te overwegen; dat de behandeling der zaken op de synode zelve geregeld en zonder onderbreking en naar de bijeenbehoorende rubrieken kou plaats hebben; en dat de acta meer systematisch konden worden ingericht.


Jansen, Joh. (1976)


COMMENTAAR OP
Kerkorde GKN (1905) Art. 50