|289|

Art. LXVI. In tijden van oorlog, pestilentie, algemeene volksrampen en andere groote zwarigheden, waarvan de druk overal in de Kerken gevoeld wordt, zal een bededag uitgeschreven worden door de Classe, die daartoe door de laatste Generale Synode is aangewezen.

 

Vast- en Bededagen.

Inzake de vast- en bededagen het volgende:

1. De vroegere vast- en bededagen. De vast- en bededagen zijn bij de reformatie der kerken niet afgeschaft, maar onderhouden. Trouwens ze waren reeds van ouden datum. Zoolang de kerken nog onder het kruis of in de verstrooiing waren, konden er alleen particuliere vast- en bededagen voor elke gemeente gehouden worden. Later werden het officieele, van regeeringswege erkende, dagen, die niet alleen voor de kerken, maar voor heel het land golden. Het vasten was slechts middel om het vleesch te bedwingen. Maar het eigenlijke doel was, om de ziel des te ernstiger tot het gebed te stemmen. Aanvankelijk zonderde men zulk een vast- en bededag alleen af bij de verkiezing van een dienaar des Woords. Later ook in tijden van oorlog, pestilentie, duren tijd, zware vervolging der kerk en andere openbare ellenden. De gemeente kwam in de week samen, bleef soms een geheelen dag in de kerk en onthield zich van spijze en drank. Er werd tweemaal gepreekt. Tusschen de preeken in werd er een of ander deel uit het O. of N.T. voorgelezen. Eerst begon de kerk er mee, maar toen de reformatie doorwerkte en ook de plaatselijke overheid op de meeste plaatsen gereformeerd werd, besloot zij op hare synoden, dat hare Dienaars op de verschillende plaatsen de overheid moesten verzoeken, „dat door hare autoriteit en bevel openbare vast- en bededagen aangesteld en geheiligd mogen worden”. Artikelen van Wezel, 1568, II: 6; acta van Dordrecht, 1574, artt. 23 en 54; van Dordrecht, 1578, art. 74; van Middelburg, 1581, art. 49; en van ’s-Gravenhage, 1586, art. 59.

2. De tegenwoordige bededagen. In tweeërlei opzicht is er door de synode van Utrecht, 1905, een verandering aangebracht.

Vooreerst is in de nieuwe redactie het vasten weggelaten. In de vroegere redactie was er sprake van vast- en bededagen. Nu alleen van bededagen. Niet omdat de kerken nu principieel anders oordeelen over het vasten! Dat ze het vroeger noodzakelijk

|290|

oordeelden en nu niet meer! Neen, maar omdat het vasten in de practijk zóó in onbruik is geraakt, dat het in geen enkele Gereformeerde kerk meer voorkomt.

En voorts stond er in de oude redactie, dat de dienaars der kerken aan de overheid zouden verzoeken zulk een biddag uit te schrijven, terwijl de synode van Utrecht, 1905, het aldus wijzigde: „dat de Bededag zal uitgeschreven worden door de Classe, die daartoe door de laatste Generale synode is aangewezen”. Al spoedig nadat de Christelijk Gereformeerde kerk van 1834, en de Ned. Gereformeerde kerken van 1886 waren vereenigd (in 1892), werd er voor het uitschrijven van een bededag een bepaalde classe en wel de classe ’s-Gravenhage aangewezen. De synode van Arnhem, 1902, adviseerde haar zelfs, de uitschrijving van een bededag of bidstond niet door deputaten maar door de classe zelve te doen geschieden, art. 197. De synode van ’s-Gravenhage, 1914, gaf de classis in overweging voor dit doel als regel een Zondag aan te wijzen, art. 92.

De kerken zijn tot deze laatste wijziging gekomen, omdat het uitschrijven van een bededag door de overheid in ons land zoo goed als niet meer voorkwam. Natuurlijk kon de overheid zulk een bededag niet aan de onderscheiden kerken opleggen, maar wel is haar taak deze te verzoeken op eenzelfden dag samen te komen, daarvoor een datum aan te wijzen en het publieke leven alsdan zooveel mogelijk stil te doen staan.


Jansen, Joh. (1976)


COMMENTAAR OP
Kerkorde GKN (1905) Art. 66