|282|

Art. LXIII. Het Avondmaal des Heeren zal ten minste alle twee of drie maanden gehouden worden.

 

De tijd der Avondmaalsviering.

Wij handelen bij dit artikel over de volgende punten:

1. De tijd der Avondmaalsviering. Pas na de instelling werd het H. Avondmaal dagelijks, althans elken rustdag gevierd, Hand. 2: 46; 20: 7. Bij Rome werd dat later: éénmaal in het jaar voor de leeken (de communie) en elken dag de Mis. Met de hervorming trachtte men de apostolische traditie weer te herstellen. Calvijn wilde het tenminste wekelijks op den dag des Heeren vieren. Maar dit kon hij niet invoeren. Terwille van de orde en rust pleitte hij toen voor een maandelijksche bediening. Ook dit kon hij in Genève nog niet bereiken, en zoo bleef het bij viermaal in het jaar.

Bij de reformatie der kerken in ons land, kon er niet aanstonds over gehandeld worden. De kerken werden nog vervolgd. Waar men maar veilig kon samenkomen, daar vierde men het Avondmaal. Het convent te Wezel, 1568, oordeelde: „Voorloopig kan nog niet één bepaalde tijd om het Avondmaal te vieren, voor alle kerken voorgeschreven worden, totdat in de synode zal overwogen zijn wat in het algemeen belang der kerken is” VI: 16. De synode van Dordrecht, 1574, besloot echter, dat de kerken tot den regel moesten komen om het Avondmaal alle twee maanden te houden, zooveel als mogelijk is, art. 69. Deze bepaling is door de volgende synoden overgenomen. Alleen voegde de synode van Dordrecht, 1578, er nog aan toe, dat de kruiskerken, die vaak in ’t geheim moesten samenkomen, het mochten houden zoo vaak het hun gelegen kwam, art. 73, wat natuurlijk wegviel toen later de vervolging ophield, en de synode van ’s Gravenhage, 1586, besloot, dat men, waar de gelegenheid der kerk het toeliet, het op Paschen, Pinksteren en Kerstfeest houden zou, en dat men ter plaatse, waar nog geen kerkelijke orde was, eerst ouderlingen en diakenen bij provisie d.i. voorloopig, stellen zou. Zoo bleef de redactie van het artikel luiden tot de synode van Utrecht, 1905, die de beide evengenoemde slotbepalingen schrapte, en het getal „twee maanden” veranderde In „twee of drie maanden”, zoodat alleen de korte redactie

|283|

overbleef: Het Avondmaal des Heeren zal tenminste alle twee of drie maanden gehouden worden. In de meeste kerken werd het Avondmaal niet meer op genoemde feestdagen gevierd, omdat de gemeente dan van de feestherdenking werd afgehouden en had de bediening niet om de twee, maar om de drie maanden plaats. Dit laatste was een gewoontewet geworden en daarom ook in het artikel opgenomen. Enkele kerken, bijv. Amsterdam, hebben zich aan het oude gebruik van „twee maanden” gehouden of zijn er tot teruggekeerd. Het komt ons voor, dat dit algemeen navolging moest vinden. Wij kwamen er in elk geval nader door bij de oorspronkelijke gewoonte.

2. De Voorbereiding en Dankzegging. Van de voorbereiding staat niets in de K.O. Vroeger wel. Reeds bij de vluchtelingenkerken in Londen en omstreken was ze omstreeks 1550 in gebruik. Veertien dagen tevoren werd het Avondmaal aangekondigd, niemand mocht wegblijven, maar ieder moest zich tevoren recht beproeven jegens God en den naaste; zij die wilden aangaan, moesten zich aanmelden in die 14 dagen bij de ouderlingen; na elken middagdienst werd met hen over het rechte toetreden gesproken; en daags vóór het Avondmaal was er om 2 uur nog een laatste voorbereidingspreek.

Het convent te Wezel, 1568, volgde het voetspoor van a Lasco en bepaalde: „Wij achten het zeer nuttig veertien dagen van tevoren den tijd waarop het Avondmaal zal gevierd worden, aan het volk bekend te maken, zoowel opdat de afzonderlijke leden der kerk zich bijtijds kunnen voorbereiden, alsook opdat de ouderlingen hun ambt in het bezoeken der wijken op de rechte wijze kunnen volbrengen”. Van de voorbereidingspredikatie is hier nog geen sprake. Alleen van de persoonlijke voorbereiding en van het ouderlingen-bezoek.

De synoden van Dordrecht, 1574 en 1578, handelden in bijna gelijken zin over de voorbereidingspredikatie. De laatstgenoemde in deze bewoordingen: „Men zal vóór de bediening des Avondmaals een predikatie doen, in dewelke van de bekeering, des menschen beproeving zijns zelfs, en zijn verzoening met God en den naaste, en dergelijke andere materiën gehandeld zal worden. Maar op den dag des Avondmaals zelve zal het nut zijn, dat men van de Sacramenten en met name van de verborgenheid des Avondmaals het volk leere, en tot dien einde een bekwamen tekst neme, ten ware dat de gewone tekst daartoe bekwamelijk geschikt kan worden. Doch na den middag zal

|284|

men met de gewone predikatie of catechismus voortvaren”, art. 68. De synode van Middelburg, 1581, nam deze bepaling over in haar particuliere vragen, 26-27. Maar die van ’s-Gravenhage, 1586 liet ze ter bekorting van de K.O. weg. De voorbereidingspredikatie zelf bleef en werd een vaste gewoonte in de kerken.

Met de dankzegging of nabetrachting is het anders gelegen. Ook daarover is gehandeld, maar zóó, dat ze vrijgelaten werd. De synode van Dordrecht, 1574, bepaalde, dat men aan het einde van de Avondmaalsviering een korte inleiding zou lezen tot dankzegging, waarin de groote liefde Gods tot ons en onze dankbaarheid tot Hem werd aangewezen. Maar ’s namiddags zou men gewoon den catechismus weer preeken, om in een jaar rond te kunnen komen, artt. 79-80. Evenzoo bepaalde de synode van Dordrecht, 1578, art. 16. Maar de synode van Middelburg, 1581, liet het weer in de vrijheid der kerken. Er was daar een vraag uit N. Brabant, of men ’s namiddags den catechismus of een afzonderlijke dankzeggingspredikatie zou houden. De synode antwoordde, dat dit laatste wel nuttig kon wezen, maar liet de kerken er vrij in. Deze konden naar eigen goedvinden handelen. In onze tegenwoordige kerken heerscht tweeërlei gebruik. Sommige predikanten houden een afzonderlijke dankzeggingspredikatie. Anderen gaan voort met den Catechismus en passen die op het Avondmaal toe. Het komt ons voor, dat wij de dankzeggingspredikatie moeten houden, maar dat wij de vrijheid moeten laten tusschen een vrijen tekst of den Catechismus.

Is een offergave na het Avondmaal goed te keuren? Ongetwijfeld ja! Christus bezegelt in het Avondmaal zijn schuld- en zoenoffer, dat Hij bracht voor ons. Wij brengen Hem aan het Avondmaal een dankoffer voor de Zijnen. Ze moet dus ten goede komen aan de armen, die Hij ons achterliet. Men kan de gave van de aanzittende gasten ophalen en op de tafel neerleggen, zooals in de Engelsche kerken gewoonte is. Maar men kan ook een offerbus op de tafel of bij den uitgang plaatsen. Dat is ook naar omstandigheden te regelen. Zijn bij den dienst ook de niet-Avondmaalgangers aanwezig, dan moet men ook de gewone collecte voor de armen houden.


Jansen, Joh. (1976)


COMMENTAAR OP
Kerkorde GKN (1905) Art. 63