|133|

II. Van de kerkelijke samenkomsten.

 

Art. XXIX. Vierderlei kerkelijke samenkomsten zullen onderhouden worden: de Kerkeraad, de Classicale vergaderingen, de Particuliere Synode, en de Generale of Nationale.

 

Vierderlei samenkomsten.

Dit artikel bepaalt, dat er vierderlei samenkomsten zullen zijn. Wij zullen nagaan hoe ze ontstaan zijn, welken naam en karakter ze dragen en of er nog andere kerkelijke samenkomsten zijn.

1. Hoe ze ontstaan zijn. De eerste samenkomst van kerkelijke personen, in 1568 te Wezel gehouden, was reeds een bewijs, dat er aan een kerkverband groote behoefte gevoeld werd. Zij spraken daar reeds uit, dat de kerken, die in dezelfde buurt lagen, dikwijls moesten samenkomen, en dat „de onderscheidene Nederlandsche provinciën in bepaalde en vaste classen of parochiën (moesten) worden ingedeeld,” om met elkander over de moeilijke en belangrijke zaken te kunnen handelen. Zelfs spraken zij van een viertal samenkomsten nl. van „een kerkelijken Senaat of kerkeraad” (senatus ecclesiasticus sive consistorium) uit ouderlingen en dienaren des Woords bestaande; voorts van eene „vergadering van iedere classe”; ten derde van een samenkomst „der classen van eene geheele provincie” (provinciale synode) en eindelijk nog van „eene provinciale synode van geheel Nederland” (een gemeenschappelijke samenkomst van de kruiskerken in Nederland, zonder de Nederlandsche vluchtelingenkerken, die in Engeland en Duitschland verstrooid waren.

De synode te Embden, 1571, heeft dan ook aanstonds deze voorloopige indeeling voor goed vastgelegd. In elke kerk moesten „Consistorien der Dienaren des Woorts, Ouderlinghen ende Diaconen” gehouden worden. Daarbenevens moesten er ook „Classische versamelinghen” van de kerken, die bijeen gelegen waren, gehouden worden. Ten derde ook „jaerlijcxsche

|134|

versamelinghen”, en wel van de verstrooide kerken in Duitschland en Oostfriesland afzonderlijk; en van die in Engeland afzonderlijk, en van de kruiskerken in Nederland afzonderlijk. En ten vierde „een alghemeyne versamelinghe aller Nederlantsche Kercken”.

De synode van Dordrecht, 1578, bepaalde kort en bondig „Om goede ende wettelicke ordeninghe in de ghereformeerde ghemeynte deser nederlanden te stellen is nut ghevonden dat vierderley Kerckelicke versamelinghen ghehouden worden, Ten Ien den Kerckenraet in een yegelicker ghemeynte, Ten IIen de Classicale vergaderinghe, Ten IIIen de particuliere Synoden, Ten IIIIen de generale ofte nationale Synoden”.

En de volgende synode, te Middelburg, 1581, redigeerde het artikel zooals het nu luidt, want zij schrapte de aanvangswoorden: „Om goede ende wettelicke ordeninghe in de ghereformeerde ghemeynte deser nederlanden te stellen”, en verplaatste deze naar art. 1 der K.O.; zoodat het artikel nu luidde: „Vierderleij kerckelicke tsamencoemsten sullen onderhouden worden. De Kerckenraedt: de Classicale vergaderinghe: de particuliere Sijnoden ende de generalen ofte Nationalen”. En deze redactie is tot nu toe gebleven.

Deze vier samenkomsten worden als volgt behandeld:
Artt. 29-36 Algemeene bepalingen.
„ 37-40 Van den Kerkeraad.
„ 41-46 Van de Classe.
„ 47-49 Van de particuliere Synoden.
„ 50-52 Van de nationale Synoden.

2. Naam en karakter. De naam kerkeraad beteekent vergadering en college van den raad eener plaatselijke kerk. Vroeger schreef men: Kerckenraet d.i. raad eener kerk. In 1 Tim. 4: 14 is er sprake van Ouderlingschap d.i. het college van ouderlingen. Nog andere namen zijn: het Grieksche woord πρεσβυτεριον d.i. ouderlingschap; en de Latijnsche woorden presbyterium d.i. het college van ouderlingen; consistorium d.i. de plaats waar de kerkeraad samenkomt en vandaar het college van den kerkeraad zelf; synedrium d.i. rechtszaal, raadhuis, kerkeraadskamer en zoo verder de kerkeraad zelf; en senatus ecclesiasticus d.i. de kerkelijke senaat, de kerkeraad.

Het woord classis of classe (van het Grieksche woord καλειν, Latijn calare, d.i. noemen, roepen, samenroepen), beteekent in het algemeen een samengeroepen menigte, een afdeeling van

|135|

het geheel; en op kerkelijk gebied een samenkomst van een groep van kerken, die tot eenzelfde buurtschap of district behooren. Wezel sprak van „classen of parochiën” d.i. samenkomst van genabuurde kerken (parochie van het Latijnsche woord parochia of paroecia. Grieksch παροικια d.i. nabuurschap). Art. 41 bepaalt dan ook terecht: „De classicale vergaderingen zullen bestaan uit genabuurde kerken”. Vroeger sprak men wel van „conventus ecclesiarum” d.i. een samenkomst van kerken, of van „conventus classicus” d.i. een classicaal convent, zelfs van „coetus” d.i. samenkomst, ’t zij van een gewone classe, ’t zij van predikanten alleen, om elkander, zoo noodig, te helpen en bij te staan. De naam classis kreeg echter de overhand en duidt aan een samenkomst van genabuurde kerken.

De particuliere synode is een samenkomst van een aantal classen tot een meerdere vergadering. Vroeger sprak men wel van „provinciale synoden” d.i. een samenkomst van de classen binnen een provincie. Maar de synode van Dordrecht, 1578, sprak van „particuliere synoden” d.i. een samenvoeging van een aantal classen tot meerdere vergaderingen buiten verband van de provinciale grenzen. En met opzet, want de provincie Holland omvatte twee kwartieren, nl. Holland (later Zuid-Holland) en West-Friesland (later Noord-Holland). Ook thans zijn de kerken in Friesland en Zuid-Holland in twee particuliere synoden ingedeeld, nl. Friesland Noordelijk Gedeelte en Friesland Zuidelijk Gedeelte; en Zuid-Holland Noordelijk Gedeelte en Zuid-Holland Zuidelijk Gedeelte. In de andere provinciën wordt de provinciale indeeling gevolgd en spreekt men dan ook wel van „provinciale synode”.

De „generale of nationale synode” is een samenkomst van alle kerken binnen de grenzen des lands. Zuiver consequent is het artikel hier niet, want als het spreekt van „particuliere synode” dan moest het ook spreken van „generale synode”, terwijl bij „provinciale synode” de naam „nationale synode” past. Een „generale synode” toch is een vergadering van vertegenwoordigers van alle kerken uit alle landen der wereld en „nationale synode” een vergadering der kerken in eigen land. Maar „generaal” en „nationaal” worden hier door elkander gebruikt, terwijl een synode van alle Gereformeerde kerken in heel de wereld geen „generale”, maar een „oecumenische synode” genoemd wordt.

3. Zijn er nog andere kerkelijke samenkomsten? Zooals bijv.

|136|

vergaderingen met de gemeenteleden; vergaderingen van alle plaatselijke kerken; en oecumenische synoden?

Vergaderingen met de gemeenteleden zijn geoorloofd mits zij onder leiding van den kerkeraad gehouden worden. Men noemt ze ten onrechte wel gemeente-vergaderingen. Eigenlijk zijn het publieke kerkeraadsvergaderingen, waarbij de gemeenteleden tegenwoordig zijn. Wij staan hier tusschen de Independentische en Roomsche beschouwing in. De Independenten zeggen: de vergadering der gemeenteleden heeft beslissend en de kerkeraad slechts uitvoerend gezag. De Roomschen leeren: de clerus heeft alles en de gemeente heeft niets te zeggen. De Gereformeerden nemen hun standpunt daar tusschen in. De kerkeraad kan met de gemeenteleden samenkomen, waarbij dan de leidende en beslissende macht bij den kerkeraad en de medewerkende en controleerende macht bij de gemeente berust. Ook bij de vaststelling van de punten op het agendum heeft de kerkeraad de leiding en beslissing. Niemand mag op zulke vergaderingen buiten de leiding om, alles wat bij op het hart heeft, ter sprake brengen. Alle dingen moeten eerlijk en met orde geschieden. Stemmingen dragen geen beslissend, maar een adviseerend karakter. Zij zijn een middel om het gevoelen der meerderheid te weten. Vooral bij financieele aangelegenheden is het goed de gemeente te raadplegen. De notulen dezer vergaderingen zijn notulen van een kerkeraadsvergadering in tegenwoordigheid van de leden der gemeente, en moeten dus door den kerkeraad en niet door de leden vastgesteld worden.

Vergaderingen van alle Gereformeerde kerken in het land rechtstreeks, door enkele afgevaardigden, kennen wij niet. Wel kan dit in het klein bij een classis, waar de genabuurde kerken zelf door een tweetal afgevaardigden vertegenwoordigd worden, maar reeds bij een particuliere synode zou zulk een vergadering al te groot worden om zaken te doen, en hoeveel te meer dan bij een generale synode. In Engeland, Schotland en Amerika heeft men ze wel en worden ze „general assembly” (waarvoor wij geen Nederlandsch woord hebben) genoemd. Maar de Gereformeerde kerken in Nederland, Frankrijk en Zwitserland hebben ze niet ingevoerd. Niet omdat ze principieel ongeoorloofd, maar omdat ze practisch onuitvoerbaar zijn. Er zijn dan ook twee bezwaren tegen: 1e Omdat zulk een synode veel te groot en te kostbaar is; een kleine groep van 700 kerken, die elk slechts één afgevaardigde zonden; zou reeds een synode van 700 leden

|137|

worden. Dat kan wel voor één of twee dagen, maar geen twee of drie weken. En 2e omdat zulk een groote vergadering wel voor propaganda, maar niet voor regeering en bestuur geschikt is. Men kan op zulk een groote vergadering geen kerkelijke zaken doen en geen geschillen behandelen. Daarom hebben de kerken voor hare synoden de organische en trapsgewijze afvaardiging gekozen.

Moet er niet een „oecumenische synode” van de Gereformeerde kerken in alle landen gehouden worden? Dit is in de 16e eeuw wel beproefd. De Duitsche Gereformeerde theoloog Zanchius heeft er sterk voor geijverd. Er werd druk over gecorrespondeerd. De synode van Middelburg, 1581, dacht stellig, dat het er wel toe komen zou, en bepaalde reeds, dat uit elke particuliere synode een deputaat zou worden aangewezen en dat die deputaten met elkander de afgevaardigden naar de „synodus oecumenica” zouden benoemen. Maar er kwam niets van, 1e omdat de overheid te veel buitenlandschen invloed op de inwendige aangelegenheden des lands vreesde; 2e omdat de moeilijkheid der taal niet te ondervangen was; en 3e omdat er te veel kosten aan verbonden waren en het reizen te bezwaarlijk was. Principieele bezwaren waren dat niet, maar practisch kwam het er nooit toe. Wel droeg de synode van Dordrecht, 1618-’19, een meer algemeen karakter en wordt ze wel een „extra-ordinaire,” en „internationale” synode genoemd. Haast zou ze den naam van „wereld-synode” of den „eerenaam van het Gereformeerd oecumenisch concilie” mogen dragen. Edoch een „Gereformeerd oecumenisch concilie” in den vollen zin des woords was ze niet, omdat de afgevaardigden niet door de kerken, maar door de overheden gedeputeerd werden, en omdat de Fransche en Schotsche overheden geen afgevaardigden gezonden hadden. Jammer, dat zulk een oecumenisch concilie onmogelijk is. Het zou de kroon zetten op het presbyteriale systeem van kerkrecht.


Jansen, Joh. (1976)


COMMENTAAR OP
Kerkorde GKN (1905) Art. 29