Art. XLVIII. Het zal aan elke Synode vrijstaan, correspondentie te verzoeken en te houden met hare genabuurde Synode of Synoden, in zulke forme, als zij meest profijtelijk achten zullen voor de gemeene stichting.

 

De correspondentie.

Dit artikel is eerst door de synode te Dordrecht, 1618-’19, in de K.O. opgenomen. Wij zullen de instelling, de manier en de bedoeling der correspondentie tusschen de particuliere synoden nader aanwijzen.

1. De instelling der correspondentie. Zoolang de generale synode geregeld vergaderde was een afzonderlijke correspondentie tusschen de particuliere synoden niet noodig. Maar toen de Hooge overheid na 1586 het samenkomen der kerken in generale synode jaar op jaar verhinderde, uit vrees, dat zij door zulk een samenwerking al te machtig zouden worden, kwam de

|214|

behoefte op om op andere manier het verband tusschen de kerken in de verschillende provincies te onderhouden en wel door onderlinge correspondentie, waarmee men dan bedoelde, het zenden van een paar deputaten naar elkanders vergaderingen. De particuliere synode van Zuid-Holland te Den Briel, 1593, begon er mee. Zij zond twee dienaren, nl. Libertus Fraxinus en Karolus Agricola naar de synode van Noord-Holland met het voorstel om deze correspondentie geregeld in te voeren. Deze vond het goed. In 1600 kwam op aandrang van Noord- en Zuid-Holland, Gelderland „als der Dritte im Bunde” er bij. In 1601 eveneens Overijsel en Groningen. In 1624 ook Utrecht en in 1630 nog Friesland. Maar Zeeland, waar de Staten er geen verlof toe wilden geven, en Drente deden er niet aan mee.

Geen wonder dan ook, dat een der kerken van Zuid-Holland vroeg aan de particuliere synode van Delft, 1618, of het niet goed zou zijn, dat de generale synode de correspondentie over het geheele land invoerde. Deze oordeelde dit goed, mits met deze restrictie, dat de instelling der correspondentie de samenroeping der generale synode niet mocht tegenhouden, maar alleen een zekere vergoeding er van mocht wezen. De synode van Dordrecht, 1618-’19, stelde wel de algemeene bepaling van dit artikel op, maar liet de correspondentie toch vrij: „Het zal aan elke Synode vrijstaan” enz. Toen echter na 1618-’19 het samenkomen der generale synode steeds verboden werd, kwam de correspondentie in alle provincies, behalve in Drente en in Zeeland, voor vast in gebruik. Zelfs zijn er door de correspondenten der verschillende provincies wel gemeenschappelijke vergaderingen gehouden, de z.g.n. coetus correspondentium, om zaken van algemeen belang, bijv. het nazien der autographa voor de Bijbelvertaling, te behartigen.

2. De manier der correspondentie. De kerken zijn vrij ze te onderhouden in zulke forme, als zij meest profijtelijk achten zullen voor de gemeene stichting. Van den beginne aan werd ze persoonlijk, d.w.z. door wederzijdsche afvaardiging van gedeputeerden, zooals Zuid-Holland, of van gecommitteerden, zooals Noord-Holland, of van extra-ordinaire deputaten, zooals Overijsel, of van correspondenten, zooals men later ze noemde, onderhouden. Zeeland, waar de staten de persoonlijke correspondentie verboden, bood nog eens een „schriftelijke correspondentie” aan, maar daarop gingen de andere provincies niet in. De correspondenten ontvingen op vertoon van hun

|215|

lastbrieven zitting en hadden slechts deliberatieve (adviseerende) stem, uitgenomen in zaken die beide synoden gelijkelijk aangingen, waarin zij definitieve (beslissende) stem konden uitbrengen.

3. De bedoeling der correspondentie. De correspondentie bedoelde tot onderlinge eenicheijdt ende correspondentie van de Kercken; of: tot meerder stichtinghe ende goede eenicheijdt tusschen de Kercken, dienstig te zijn. Zij kwamen zoo tot overeenstemming bijv., dat de studenten eerst na volbrachte studie en examen zouden worden toegelaten; dat de Bijbelvertaling, die door den dood van Marnix van St. Aldegonde gestaakt was, weer ter hand genomen moest worden; dat de vrijheid, om allerlei slechte boeken te drukken, geweerd werd; dat er door onderling overleg tegen dwaalleeraars als Frederik van Leenhof geageerd werd; en dat er in 1775 in alle provincies een nieuwe psalmberijming ingevoerd werd, enz.

Nu in onzen tijd de generale synoden meer geregeld samenkomen, is de correspondentie niet meer van groote beteekenis. Slechts in enkele gevallen, bijv. van grensregeling tusschen twee provincies, of van een gemeenschappelijke zendingsactie, enz., hebben twee of meer particuliere synoden soms nog iets met elkander te doen.


Jansen, Joh. (1976)


COMMENTAAR OP
Kerkorde GKN (1905) Art. 48