Art. XXXV. Het ambt van den praeses is, voor te stellen en te verklaren ’t gene te verhandelen is; toe te zien dat een iegelijk zijne orde houde in ’t spreken; den knibbelachtigen en die te heftig zijn in ’t spreken, te bevelen dat zij zwijgen; en over dezelve, geen gehoor gevende, de behoorlijke censuur te laten gaan Voorts zal zijn ambt uitgaan, wanneer de samenkomst scheidt.

 

Het ambt van den Praeses.

Dit artikel dagteekent al van de synode te Embden, 1571, maar stond toen nog onder de bepalingen, die voor de provinciale en generale synoden golden. De synode van Middelburg, 1581, plaatste het vóór de artikelen, die over den kerkeraad, de classe en de synode handelden. zoodat het nu de taak van den praeses voor alle kerkelijke samenkomsten aanwijst. Het handelt over twee zaken, nl. over de taak van den praeses en over den duur van het praesidium.

1. De taak van den Praeses. Het ambt, d i. de taak, roeping, plicht, werkzaamheid (zie over de beteekenis van het woord ambt art. 16) van den praeses bestaat in drie stukken:

Ten eerste: voor te stellen en te verklaren ’t gene te

|160|

verhandelen is. Hij moet dus vooraf weten wat er aan de orde is, d.w.z het agendum kennen, en zich vooral met bijzondere quaesties op de hoogte stellen. Zijn taak is niet, de oplossing aan de hand te doen, maar wel, om de zaken zoo duidelijk mogelijk voor te stellen, opdat de vergadering spoedig tot beslissing kome. En daarvoor is tact en overleg noodig. Eenerzijds mag hij niet heerschen en zijn wil niet aan de vergadering opleggen, want de beslissing berust bij de vergadering. En anderzijds moet hij toch de behandeling der zaken leiden en mag hij de teugels niet uit handen geven. Het gemis van het noodige beleid maakt, dat er zooveel lijders onder de leiders der vergaderingen zijn.

Ten tweede: toe te zien, dat een iegelijk zijn orde houde in ’t spreken. In een kerkeraad met één dienaar, spreekt het van zelf, dat hij de zaken moet uiteenzetten. Maar in meerdere vergaderingen zal de praeses zich voornamelijk tot het leiden der besprekingen beperken. Sommige buitenlandsche kerken hebben bepaald, dat een praeses zich nooit in de discussie mag mengen. Dat is te sterk. Het kan gebeuren, dat bij spreken moet, bijv. als hij de eenige is, die het rechte licht over een zaak kan ontsteken. Maar dan spreekt hij niet als praeses, doch als lid der vergadering en moet de assessor zoolang het praesidium waarnemen. Hij moet zorgen, dat een iegelijk zijn orde houde in het spreken, d.w.z. dat er alleen gesproken worde over wat aan de orde is, en over niets anders; dat de een niet altijd het woord voere, zoodat de ander niet aan het woord kan komen; en dat de sprekers zich binnen de grenzen der welvoegelijkheid houden. Soms volgt men den regel, dat een spreker maar tweemaal over hetzelfde onderwerp het woord mag hebben. Is de vergadering dan nog niet rijp, zoo kan de praeses op nieuw het woord verleenen. Wordt het punt in quaestie niet begrepen, dan brenge hij het naar voren. Is de vergadering rijp, dan trachte hij de beslissende elementen in een voorstel samen te vatten, indien er ten minste geen voorstel is. Zoo er meerdere voorstellen zijn, trachte hij tot eenstemmigheid te komen en zoo niet, tusschen de verschillende voorstellen te laten stemmen, terwijl dan geacht wordt, dat de minderheid zich aan de beslissing der meerderheid onderwerpt.

Ten derde: den knibbelachtigen en die te heftig zijn in ’t spreken, te bevelen dat zij zwijgen; en over dezelve, geen gehoor gevende, de behoorlijke censuur te laten gaan. Er zijn twee soorten van sprekers, die het een praeses lastig maken:

|161|

1e zij, die altijd scherp zijn, de knibbelachtigen (Latijn: acriores = die scherp zijn, prikkelen); en 2e zij, die strijdlustig zijn (Latijn: contentiosi = die strijdlustig, te heftig zijn in ’t spreken). Hij moet dezulken bevelen (imperare), dat zij zwijgen. Gewoonlijk is een zachte vermaning genoeg; zoo dat niet helpt, dan bevele, d.i. gebiede hij; en zoo dat niet baat, dan moet hij „over dezelve de behoorlijke censuur laten gaan”. Het woord censuur is hier niet de afhouding van het Avondmaal of de excommunicatie, maar alleen een bestraffing of berisping met woorden, hij kan des noods een motie van afkeuring over iemands optreden aan de vergadering voorstellen. De synode van Embden, 1571, bepaalde, dat hij ze gebieden kon uit de vergadering te gaan, opdat zij gestraft werden naardat zij verdiend hadden. Gaat de praeses zelf buiten de rechten van het praesidium, dan moet de assessor hem tot de orde roepen, of ook de vergadering hem verzoeken zich te matigen, en des noods een motie van afkeuring over zijn leiding uitspreken.

2. De duur van het praesidium. Het slot van het artikel luidt dienaangaande: Voorts zal zijn ambt uitgaan, wanneer de samenkomst scheidt. Eigenlijk staat er: "Zijn functie echter houdt op bij het einde der samenkomst”. Dit spreekt van zelf. Wanneer de vergadering afgeloopen is, houdt de functie van den praeses en evenzoo van den scriba en van den assessor op. Het praesidium is slechts een tijdelijke kerkelijke functie, geen blijvende kerkelijke waardigheid. Ook is het praesidium niet aan een bepaald persoon eigen, zooals bij Rome, waar het praesidium der oecumenische concilies aan den paus, dat der nationale en provinciale synoden aan den patriarch; en dat van de diocesiaan-synoden aan den bisschop toekomt. Wel kan het moderamen na de vergadering nog eenig werk afdoen, maar alleen dat, wat de vergadering het opdroeg en op de uitvoering der genomen besluiten betrekking heeft. Een permanente praeses kennen wij dus niet. Zelfs niet een praeses voor een week of een maand. Wel kan iemand als praeses worden aangewezen voor alle vergaderingen, die in een week of maand plaats hebben. Voetius antwoordt dan ook op de vraag of iemand voortdurend praeses mag zijn: „Neen, omdat het niet met de practijk en met art. 32 der K.O. zou overeenstemmen en naar voren en naar achteren tot de Roomsche hiërarchie zou afvoeren. Hier, zoo ergens, (voegt hij er aan toe), past het spreekwoord van Plautinus: „De vlam is wel het naast aan den rook, nochtans

|162|

kan door den rook niets verbrand worden maar door de vlam wel”, Pol. Eccl. IV: 201. Trouwens om hiërarchie te voorkomen is in art. 37 bepaald, dat in de kerkeraden de dienaren bij beurte presideeren zullen; en in art. 41 inzake de classen, dat dezelfde dienaren geen tweemaal achtereen presideeren mogen.

Eindelijk is de vraag nog, waar het adres is der kerkelijke vergaderingen. Bij het scheiden der vergaderingen houden alle functies op, en toch moet er voor de correspondentie een adres zijn. Volgens kerkelijk gebruik is de praeses of de scriba het adres voor de kerkeraden, en een opzettelijk daarvoor aangewezen kerk voor de classen en synoden. Vroeger wees men er wel een kerkelijk persoon voor aan en gaf aan zoo iemand den naam „actuarius”. Maar dit is voor de meerdere vergaderingen beslist af te keuren. Het beste is er een kerk voor aan te wijzen. Zulk een kerk, die de classe moet samenroepen, wordt „classicale”, en die de synode moet samenroepen „synodale kerk” genoemd.


Jansen, Joh. (1976)


COMMENTAAR OP
Kerkorde GKN (1905) Art. 35