|204|

Art. XLVI. De instructiën der dingen, die in meerdere vergaderingen te behandelen zijn, zullen niet eerder geschreven worden, voordat over de daarin voorgestelde punten de besluiten der voorgaande Synoden gelezen zijn, opdat ’t gene eens afgehandeld is, niet wederom voorgesteld worde, ten ware dat men het achtte veranderd te moeten zijn.

 

Instructiën voor de meerdere vergaderingen.

Ook deze bepaling dateert uit den tijd toen de acta nog niet gedrukt werden. Wel was de boekdrukkunst reeds in 1423 uitgevonden door Laurens Koster, maar zij was nog niet tot algemeen gebruik gekomen. De scriba dicteerde de genomen besluiten en de afgevaardigden schreven deze uit den mond van den scriba op en namen ze mede terug. Maar zoo kon het licht gebeuren, dat een zaak, die vroeger reeds behandeld was, op een volgende vergadering weer ter tafel kwam. En om nu onnoodige herhaling te voorkomen besloten de kerken, dat de vorige besluiten eerst moesten voorgelezen worden, voordat de instructies voor de volgende meerdere vergadering werden opgesteld.

1. Het ontstaan van dit artikel. Reeds de synode van Embden, 1571, heeft er een uitvoerig artikel over opgesteld, nl. dat de classe, eer ze de punten voor de provinciale synode ging opstellen, de acta der vorige synode „vlijtiglijk” moest overlezen, om herhaling te voorkomen; alleen in geval er gegronde twijfel rees, of de genomen besluiten toch wel gegrond waren, mochten de kerken er op terug komen.

Het kerkelijk leven begon zich pas te ontwikkelen. In onderscheidene kerken deden zich dezelfde vragen en moeilijkheden voor. Plaatste men al die vraagpunten zoo maar op de instructies, dan kon het gebeuren, dat ze telkens opnieuw aan de orde kwamen. Daarom moesten de besluiten der vroegere meerdere vergaderingen in de mindere (nl. in kerkeraden, classen en particuliere synoden), eer men de instructies opmaakte, gelezen worden. De redactie is echter door de synode van Utrecht, 1905, door de toen ingevoegde woorden: „over de daarin voorgestelde punten”, terecht verduidelijkt. De oude redactie was te algemeen en hield feitelijk in, dat, aleer men een instructie opstelde, alle besluiten der voorgaande vergaderingen

|205|

moesten gelezen worden, wat natuurlijk een onmogelijke zaak zou zijn. De bedoeling was alleen, dat de kerkeraden, classen en particuliere synoden, eerst moesten nagaan of er over de voor te stellen punten vroeger ook al reeds besluiten genomen waren.

2. Het doel der bepaling is: opdat ’t gene eens afgehandeld is, niet wederom voorgesteld worde, ten ware dat men het achtte veranderd te moeten zijn. Hierin ligt een regel en een uitzondering.

De regel is, dat eens afgehandelde zaken niet wederom voorgesteld mogen worden. Dit gebeurde meermalen, deels uit onkunde, omdat men niet wist, dat er reeds vroeger over deze zaak gehandeld was, deels uit de zucht om zijn zin te krijgen. Deze bepaling geeft dus den regel aan, die in het kerkelijk leven gelden moet, nl. dat noodelooze herhaling voorkomen moet worden.

De uitzondering is: „ten ware dat men het achtte veranderd te moeten zijn”. De bedoeling is dus alleen een bloote herhaling, maar niet om een voorstel tot gegronde verandering of verbetering, te voorkomen. Verkeerde besluiten moeten zoo spoedig mogelijk veranderd worden. Maar met de noodige voorzichtigheid, want een besluit kan verkeerd zijn, terwijl er groote bezwaren aan verbonden zijn het voetstoots te veranderen, omdat de tijdsomstandigheden het niet toelaten, of omdat men het niet door een beter kan vervangen. Het kerkelijk leven is geen machine, die even stil gezet en versteld kan worden, maar een levend organisme, waarin wijzigingen en veranderingen gelijdelijk moeten aangebracht worden, om geen stoornis te veroorzaken. Overigens echter wilden de kerken er volstrekt niet mee zeggen, dat een eenmaal genomen besluit onveranderlijk en onverbeterlijk is. Een voorstel, dat om formeele redenen niet in behandeling kon komen, kan op de volgende vergadering weer ingediend worden. Ook in geval de overtuiging rijpt, dat een vroeger besluit niet rust op Gods Woord of daarmee in strijd is, kan men herziening vragen. Zelfs de belijdenisschriften zijn revisibel en examinabel. Hoeveel te meer geldt dit dan niet van de gewone kerkelijke besluiten?

3. Op welke manier kunnen de kerkelijke zaken op de meerdere vergaderingen aan de orde worden gesteld? a. Bij wijze van hooger beroep (appèl, provocatio) art. 31. b. Bij wijze van rondvraag naar art. 41. c. Bij wijze van instructie, art. 46.

|206|

d. Bij wijze van gravamen of bezwaar, ’t zij dan in den vorm van een vraag (quaestio), als het bezwaar nog niet-wel-gevestigd is, of van een bezwaar (gravamen), als het wel gevestigd is, of van een twistgeding (controversia), waarvan de oplossing gevraagd wordt, of van een aanklacht (accusatio), die onderzocht en beoordeeld moet worden. e. Bij wijze van voorstellen (propositiones), die door de mindere vergaderingen of hare leden op de meerdere vergaderingen gedaan kunnen worden.

Inzake dit punt gelden de volgende regelen: 1e Dat al deze vragen, instructies, bezwaren, aanklachten en voorstellen op concrete gevallen betrekking moeten hebben; een classe of synode is geen bureau van inlichtingen, waar ieder lid eener kerk of iedere mindere vergadering zich om allerlei inlichtingen kan vervoegen, maar een samenkomst van kerken, om elkander in concrete gevallen van raad en hulp te dienen. 2e Dat in gewone gevallen een mindere vergadering zich wende tot hare meerdere vergadering, waaronder zij ressorteert. Maar dit sluit niet uit, dat elk lid der gemeente zich rechtstreeks tot de meerdere vergaderingen mag wenden, en dat deze ook, indien het een concreet punt betreft, er op mag ingaan. Zoo heeft de synode van Dordrecht, 1618-’19, wel geantwoord op de vraag van den kerkeraad te Amsterdam, inzake den doop van heidenkinderen in Oost-Indië, die in christelijke gezinnen opgenomen waren. Ds. Hulsebos te Jacatra kwam met deze vraag op den kerkeraad en de classe van Amsterdam; de classe droeg aan den kerkeraad op deze vraag te beantwoorden; en de kerkeraad besloot, toen de synode reeds was aangevangen, de vraag „naer het Synodus-Nationael” te zenden en stelde ze aan de beide Amsterdamsche afgevaardigden ter hand, die ze bij de synode indienden. 3e Het is nimmer gewoonte geweest, dat de punten van het agendum voor een meerdere vergadering, eerst aan de mindere vergadering toegezonden werden. Wel lieten de synoden zeer gewichtige punten eerst door een commissie in studie nemen en een concept-voorstel aan de kerken toezenden, om zoo de kerkeraden, classen en particuliere synoden in de gelegenheid te stellen zich er over uit te spreken en zoo de behandeling op de meerdere vergaderingen voor te bereiden. Maar dat gebeurde alleen met de gewichtigste en moeilijkste vraagstukken, nimmer met alle punten van het agendum.


Jansen, Joh. (1976)


COMMENTAAR OP
Kerkorde GKN (1905) Art. 46