Art. LXX. Alzoo behoorlijk is, dat de huwelijke staat voor Christus’ gemeente bevestigd worde, volgens het Formulier daarvan zijnde, zullen de Kerkeraden daarop toezien.

 

Kerkelijke Huwelijksbevestiging.

Het artikel handelt over de kerkelijke huwelijksbevestiging en bepaalt in hoofdzaak drieërlei:

1. De kerkelijke huwelijksbevestiging behoort te geschieden: „Alzoo behoorlijk is, dat de huwelijke staat voor Christus’ gemeente bevestigd worde” enz. Het artikel spreekt van bevestiging, niet van sluiting. De eigenlijke huwelijkssluiting gaat aan de kerkelijke bevestiging vooraf. Een huwelijk komt naar Gereformeerde opvatting in drie stadiën tot stand nl. door de verloving, de burgerlijke voltrekking en de kerkelijke bevestiging.

Eerst de verloving. In de verloving, d.i. de belofte om elkander trouw te blijven, lag, volgens de Gereformeerde opvatting, het beginsel van het huwelijk. Reeds de synode van Dordrecht, 1574, bepaalde dienaangaande in art. 23: „De ondertrouw wettelijk gedaan zijnde, zal geenszins mogen gebroken worden, al ware het dat beide partijen daarin bewilligden.” In die „ondertrouw” (Latijn sponsalia = verloving) d.i. in die wederzijdsche belofte, die met toestemming der wederzijdsche ouders of voogden in den familiekring plaats had, lag de grondslag van het huwelijk. Nu maakte de Roomsche opvatting sinds de

|305|

Middeleeuwen onderscheid tusschen een verloving voor het tegenwoordige (de praesenti) en voor het toekomstige (de futuro) d.i. tusschen een onvoorwaardelijke en volstrekt bindende, en een voorwaardelijke of breekbare, bijv.: ik neem u tot mijn vrouw als gij wachten wilt, totdat ik mijn studie volbracht en een goede positie gekregen heb. Maar de synode van Dordrecht, 1578, bepaalde in art. 78, dat de verloving alleen „per verba de presenti” d.i. met beloften voor het tegenwoordige, dus zonder conditie of voorwaarde, mocht plaats hebben. Van een voorwaardelijke verloving wilde zij niet weten. Ook z.g.n. „geheime beloften”, die niet in tegenwoordigheid van twee of drie getuigen (familie, vrienden) gegeven werden, waren niet geldig. Alleen de onvoorwaardelijke verloving was geldig. Die mocht dan ook niet gebroken worden, want daarin lag het beginsel des huwelijks.

Voorts de burgerlijke huwelijksvoltrekking. Bij Rome was het huwelijk een sacrament en dus een kerkelijke zaak. De Roomsche overheid bemoeide er zich niet mee. En wel bleef het na de reformatie gewoonte, dat de publieke huwelijkssluiting door de predikanten geschiedde, maar toch oordeelden de kerken, dat het huwelijk als zoodanig tot het terrein der gemeene gratie, en de burgerlijke voltrekking dus tot de taak der overheid behoorde. De synode van Embden, 1571, sprak reeds uit, dat het huwelijk „ten deele kerkelijk” en „ten deele politiek” is. Inzake echtscheiding, verboden graden van bloedverwantschap enz., wilden de kerken wel adviseeren, maar moest de overheid beslissen. Die quaesties lagen op haar terrein. Daarom drongen de kerken telkens bij haar aan om een „generale huwelijksordinantie.” Maar zij wilde zich „in geene manieren met de zaken aangaande den huwelijken staat bemoeien.” De overheid liet de huwelijkssluiting schier geheel aan de kerken over. Zelfs ook van personen, die geen van beiden tot de kerk behoorden, als ongedoopten en geëxcommuniceerden. Daarom bepaalde de synode van Dordrecht, 1618-’19, dat zulke huwelijken „met den publieken en solemneelen zegen in de kerk” niet mochten bevestigd worden. De predikanten mochten die huwelijken wel sluiten, maar niet kerkelijk bevestigen. Alleen het huwelijk van Joden enz. werd sinds het einde der 16e eeuw door den Regeeringscommissaris voor de huwelijkszaken voltrokken. Zoo bleef tijdens de Republiek de huwelijkssluiting aan de kerk. Eerst na de Fransche revolutie van 1789 trok de overheid de huwelijkssluiting aan zich. In Frankrijk zelf sinds 1792 en in Nederland

|306|

sinds 1848. Nu gaat de burgerlijke huwelijksvoltrekking voorop en is de kerkelijke bevestiging daarvan afhankelijk. De wet bepaalde nu, dat geen huwelijk kerkelijk mag worden ingezegend, voordat de partijen het bewijs der burgerlijke huwelijkssluiting hebben getoond. Dit bewijs moest zelfs worden betaald. Maar dit is nu veranderd. Thans is het gratis te krijgen. Predikant of pastoor, die deze bepaling overtreedt, wordt bedreigd met een geldboete tot f 300 en, bij herhaling, met een gevangenisstraf van twee maanden.

Eindelijk de kerkelijke huwelijksbevestiging. In de oude redactie van 1586 stond, dat de kerken zouden blijven bij de geldende gebruiken, totdat de overheid een generale huwelijksordinantie zou verordenen. Maar de synode van Utrecht, 1905, heeft een nieuwe redactie in plaats der oude gesteld, waarin zij uitspreekt, dat ook, nadat de overheid de burgerlijke huwelijkssluiting overal aan zich getrokken heeft, de kerkelijke bevestiging evenwel behoort te geschieden. Het huwelijk ontstaat wel niet door de kerkelijke bevestiging. Maar toch heeft deze een eigen beteekenis. Zij is de officieele sanctie van dit huwelijk voor het terrein van genadeverbond en kerk; en 2e het af bidden van Gods zegen over hetzelve.

2. De wijze der kerkelijke huwelijksbevestiging: „volgens het Formulier daarvan zijnde,” Dit formulier is reeds in 1566 ontstaan. Vóor dien tijd was de manier der huwelijksbevestiging vrij. Elke kerkeraad deed het op eigen manier. Maar Petrus Datheen bezorgde den kerken reeds in 1566 een liturgie, waarin ook dit formulier voorkwam. Het is bijna letterlijk uit de liturgie van den Paltz en (voor een klein deel) uit die van a Lasco overgenomen. Dit formulier beantwoordt echter niet zuiver aan den huidigen toestand. Eenerzijds moet er uit weg wat aan de vroegere periode herinnert, toen de overheid de huwelijkssluiting geheel aan de kerk overliet. En anderzijds moet de beteekenis der kerkelijke huwelijksbevestiging beter tot uitdrukking komen. De synode van Leeuwarden, 1920, heeft dan ook een commissie van vijf personen benoemd, aan wie zij opdroeg „in het bijzonder de aandacht te schenken aan een revisie van het huwelijksformulier.”

3. Toezicht op de huwelijksbevestiging. De kerken zullen toezien, dat „de huwelijke staat voor Christus’ gemeente bevestigd worde volgens het Formulier daarvan zijnde.” Hierbij deden zich echter van den aanvang af verschillende vragen voor. Enkele van de voornaamste laten wij hier volgen:

|307|

a. Moet de kerkelijke huwelijksbevestiging te voren afgekondigd worden? Ja! De kerken achtten dat van den beginne aan noodig. De namen moesten op drie Zondagen van den kansel voor het volk afgekondigd worden. Voornamelijk om een ieder, die wettige bezwaren tegen de sluiting van het huwelijk wist in te brengen (bijv. dat bruidegom of bruid reeds gehuwd waren of dat de ouders hun toestemming niet wilden geven enz.) daartoe op te roepen. Kwam er niemand, dan kon de dienaar verklaren: „Ik neem u allen tot getuigen dat er geen wettige verhindering tegen dit huwelijk voorgekomen is.” Deze afkondiging heeft echter sinds de overheid de huwelijkssluiting aan zich trok, ten stad- en gemeentehuize plaats. Toch verhindert dit de kerken niet de afkondiging te handhaven, maar dan met het oog op de bevestiging van het huwelijk. Het is toch mogelijk, dat tegen de bevestiging van een reeds door de overheid voltrokken huwelijk, bijv. tusschen een geloovige en ongeloovige, ernstige en gegronde bezwaren bestaan en door de gemeente ingebracht worden. Daarom moet de gemeente van het voorgenomen huwelijk kennis dragen.

b. Door wie moet de kerkelijke huwelijksbevestiging plaats hebben? Alleen door een wettig geordend dienaar des Woords. Een kerkelijke huwelijksbevestiging is een openbare dienst des Woords met het oog op het huwelijk. En daartoe heeft geen ouderling of candidaat of iemand anders eenige roeping of recht.

c. In welken graad van bloedverwantschap mag de kerkelijke huwelijksbevestiging plaats hebben? Op de kerkelijke vergaderingen rezen er telkens vragen, bijv. of een huwelijk met de weduwe van den broeder (schoonbroeder of schoonzuster), tusschen een neef en nicht, of tusschen oom en nicht, of tusschen weduwnaar en stiefdochter, enz. geoorloofd was. Het eerste geval wordt door de wet verboden, maar er kan dispensatie van verleend worden, Daarom leggen de kerken zich dan bij de beslissing der overheid neer en staan zij de kerkelijke bevestiging toe. Het tweede geval wordt door de wet geheel vrijgelaten. De kerken maken dan ook doorgaans geen bezwaar tegen kerkelijke bevestiging, al achten zij het ook op zich zelf niet wenschelijk. Het derde geval is ook verboden in de wet, maar ook hiervan kan dispensatie verleend worden, En dan volgen de kerken ook hier de beslissing der overheid. Het vierde geval is beslist bij de wet verboden en daarvan is ook geen dispensatie mogelijk, Kan een kerkeraad zich in een bepaald geval niet in de beslissing der

|308|

overheid vinden, en meent hij dat de huwelijkswetgeving op een punt ernstig van de Schrift afwijkt, dan moet bij zulk een quaestie op de meerdere vergaderingen brengen en eventueel de generale synode bewegen bij de overheid op wijziging aan te dringen.

d. Mag een huwelijk met een ongedoopte kerkelijk bevestigd worden? Reeds de synode van ’s-Gravenhage, 1586, part. vr. 9, antwoordde: „dat zulks niet geraaden is, dewyl de ongedoopte Persoon door de verwerpinge des Doops niet kan gerekent worden in het verbond Gods”. En nog sterker luidt het oordeel der synode van Dordrecht, 1618-’19: „De huywelijcken van dieghene, die door den doop der Christelicke kercke noch niet ingelyft zyn, en behoort men met den publycken ende solemnelen seghen inde kercken gebruyckelick niet te solemniseren voor ende aleer zy haren doop ontfangen hebben”. Onder „ongedoopten” verstond men dan personen, die niet „gedoopt waren en die ook niet gedoopt willen worden”, dus „verachters van den doop”. Dan stond als regel vast, dat zulk een huwelijk niet kerkelijk bevestigd mocht worden, Maar was een ongedoopte „niet vijandig”, doch „begeerig naar de waarheid” en bleek dat duidelijk door het zich voegen bij de kerk en het zoeken van den doop, dan werd bij uitzondering zulk een huwelijk, als het bezwaarlijk uitgesteld kon worden, wel kerkelijk bevestigd, mits de ongedoopte uitdrukkelijk verklaarde, dat het gezin bij de Gereformeerde kerk zou behooren.

e. Mag een gemengd huwelijk kerkelijk bevestigd worden? Er is onderscheid tusschen een huwelijk van Christenen en niet-Christenen, en tusschen leden van de eene en leden van een andere kerk. De eerste zijn algemeen door alle Christelijke (Roomsche, Grieksche en Protestantsche) kerken afgekeurd en werden ook niet kerkelijk bevestigd. De tweede werden wel door de Grieksche kerk verboden, maar door de Roomsche en Protestantsche kerken slechts afgekeurd, maar niet verboden. Ook werd de kerkelijke inzegening niet onthouden. De Gereformeerde kerken oordeelden in het algemeen, dat er groote bezwaren tegen zijn. De kerkelijke verdeeldheid doet schade aan het geestelijk leven, verstoort zoo licht de rechte samenstemming tusschen man en vrouw en verbreekt vaak de kerkelijke eenheid tusschen de kinderen. Daarom is het algemeen oordeel, dat een huwelijk tusschen leden van verschillende kerken dan alleen kerkelijk bevestigd kan worden, wanneer de bij een andere kerk behoorende

|309|

partij voor den kerkeraad verklaart er in toe te stemmen, dat het gezin tot de Gereformeerde kerk aldaar zal behooren, zelf zich ook leerzaam betoont en belooft eventueel bij de opvoeding der kinderen geen struikelblok in den weg te zullen leggen. Daarom is het wenschelijk, dat de bruidegom zelf, ook al is hij de andere partij, de huwelijksbevestiging aanvraagt.

f. Is een huwelijk met een wettig gescheiden man of vrouw geoorloofd? In het algemeen, ja! Wanneer een huwelijk door hoererij of kwaadwillige verlating niet alleen feitelijk, maar ook wettelijk door scheiding verbroken is, geven Matth. 19: 9 en 1 Cor. 7: 15 vrijheid een nieuw huwelijk aan te gaan en mag zulk een huwelijk ook kerkelijk bevestigd worden.


Jansen, Joh. (1976)


COMMENTAAR OP
Kerkorde GKN (1905) Art. 70