Art. 80. Voorts onder de grove zonden, die waardig zijn met opschorting of afstelling van den dienst gestraft te worden, zijn deze de voornaamste: valsche leer of ketterij, openbare scheurmaking, openlijke blasphemie, simonie, trouwelooze verlating zijns dienstes of indringing in eens anderen dienst, meineedigheid, echtbreuk, hoererij, dieverij, geweld, gewoonlijke dronkenschap, vechterij, vuil gewin; kortelijk, alle de zonden en grove feiten, die den bedrijver voor de wereld eerloos maken, en in een ander gemeen lidmaat der Kerk der afsnijding waardig zouden gerekend worden.
Sprak Art. 79 over grove zonden, dit artikel noemt ter verduidelijking enkele grove zonden op. Valse leer of ketterij is wanneer
|123|
een ambtsdrager welbewust in de fundamentele leerstukken van de Belijdenis afwijkt.
Openbare scheurmakerij is scheurmakerij die door de daad tot openbaarheid kwam; is de verbreking van de gemeenschap der kerk en wil dus zeggen, dat men om ondergeschikte punten van eredienst of kerkregering scheuring in de kerk veroorzaakt; scheurmakers verbreken openlijk de gemeenschap der kerk, die zich houdt aan de Belijdenis en de Kerkenordening.
Openlijke blasphemie is de hoogste graad van het misbruik van de naam des Heeren, waarbij God zelf het voorwerp van de vervloeking wordt gemaakt.
Simonie is het kopen of verkopen van het geestelijke voor geld.
De kerkenordening is geen wetboek van strafrecht en noemt daarom niet alle zonden op, die tuchtwaardig zijn, maar omschrijft ze als de zonden en grove feiten, die de bedrijver voor de wereld eerloos maken en in een ander gemeen lidmaat der kerk der afsnijding waardig zouden gerekend worden.
De afzetting uit het ambt brengt dus bij de dienaar mee, dat hij wanneer er geen boetvaardigheid is, geëxcommuniceerd behoort te worden.
De herstelling in het ambt zal dan moeten geschieden door dezelfde instanties, die over de afzetting geoordeeld hebben.
Embden had o.a. bepaald: „maar zoveel als de dienaren des Woords belangt, zal de classicale vergadering oordelen”.