Van de dienst des Woords en de sacramenten

Wettelijke beroeping noodzakelijk

Art. 3. Het zal niemand, alhoewel hij een Doctor, Ouderling of Diaken is, geoorloofd zijn den dienst des Woords en der Sacramenten te betreden, zonder wettelijk daartoe beroepen te zijn. En wanneer iemand daar tegen doet en meermalen vermaand zijnde niet aflaat, zoo zal de Classe oordeelen, of men hem voor een scheurmaker verklaren of op eenige wijze straffen zal.

Het schriftuurlijk beginsel, waarvan de kerkorde uitgaat, is, dat men voor de uitoefening van de dienst des Woords en der sacramenten, gelijk trouwens voor elke dienst, geroepen moet

|26|

zijn. Christus is tot zijn ambtsdienst geroepen, Hebr. 5: 4, 5; Catech. 12. Ook de profeten werden geroepen, Ex. 3: 10; 1 Kon. 19: 15 vv.; Jes. 6: 9; Jer. 1: 7; Ez. 2: 2; Am. 7: 15; e.a. Evenzo priesters Num. 17, e.a. en koningen, 1 Sam. 10: 1; 16: 13; e.a.

Geroepen werden ook de apostelen, Luc. 9: 2; Hand. 1: 8, 24-26; Gal. 1: 1. De dienst in het koninkrijk der hemelen is geen zaak van persoonlijke liefhebberij maar het volvoeren van een opdracht. Niemand mag zich uitgeven voor een gezant van de koning der kerk dan die aangesteld en gezonden is. Als ieder naar eigen goedvinden zou handelen betekende dit de anarchie en alzo de verloochening-met-de-daad van het koningschap van Christus, welks belijdenis de grondslag vormt van de gereformeerde kerkregering. — En waar in de 16de eeuw met al haar verwarring inderdaad dergelijke wantoestanden gevonden werden, dat weggelopen of weggejaagde geestelijken als predikers optraden en zich bij de gemeenten indrongen, vaak schrikkelijk onkundig en allerminst onbesproken, terwijl de zucht naar beloning soms het enige motief was, hebben de gereformeerden reeds in het kerkorde-concept van het convent van Wezel (1568) uitgesproken, dat er een wettige roeping moest zijn, en waarschuwde reeds de eerste synode (Embden, 1571) voor indringers.

Wat is nu een wettige roeping? We kunnen zeggen: de roeping, die van ’s koningswege tot iemand gekomen is. Wettig geroepen waren bijv. de ouderlingen van Efeze, van wie de apostel uitsprak, dat zij door de Heilige Geest waren gesteld tot opzieners der gemeente, Hand. 20: 28.

Deze roeping geschiedde rechtstreeks door de HEERE op een bijzondere wijze ten aanzien van de profeten, Ex. 3: 4; Jes. 6; e.a.; gelijk ook de apostelen, die een bijzonder ambt hadden, op bijzondere wijze door de Heere Christus zelf zijn aangewezen en geroepen, Gal. 1: 1, e.a.

Zo gebeurt het tegenwoordig niet meer. Reeds in Hand. 6: 4; 14: 23 en heel duidelijk in Hand. 13: 2 wordt als Gods wil geopenbaard, dat de roeping geschieden zal door middel van de gemeente. Dit wordt dan ook de regel onder het nieuwe testament. Het ligt geheel in de lijn van de Dopersen als iemand optreedt krachtens een vermeende innerlijke openbaring in het hart.

Wettige beroeping is die, welke van Christus geschiedt door middel van zijn gemeente, of (kerkrechtelijk gesproken): welke door de gemeente tot iemand komt. En deze roeping wordt van

|27|

kracht door de aanneming en opvolging van de zijde van de geroepene.

Calvijn noemt dit deel de inwendige roeping en omschrijft ze in het kort aldus: „Sy is een goed getuyghnis onses herten dat wij ‘’t aengheboden ampt aennemen niet uyt eergierigheyt, noch uyt ghwinsoeckingh, noch uyt eenigh’ andere verkeerde lust en genegentheyt, maer uyt een oprechte vreese Godts, en uyt een begeert om de Kerck te stichten” (Inst. IV, 3, 11, vert. Corsmannus). Deze roeping volgt dus op de z.g.n. uitwendige (door de gemeente). Maar ook — zo oordeelt Calvijn — wanneer de geroepene met een kwade conscientie de roeping zou opvolgen (buiten weten van de gemeente), dan blijft deze roeping ten aanzien van de gemeente nochtans een wettige. Het feit, dat Judas een duivel was, Joh. 6: 70, maakt niet ongedaan, dat hij tot de verkoren apostelen behoorde, Joh. 6: 70, en daadwerkelijk een ambt ontvangen heeft, Hand. 1: 20. Verzaking van de roeping blameert niet degene die roept, maar de ongehoorzame en ontrouwe, die ook als zodanig zal geoordeeld worden.1)

Als in dit artikel gezegd wordt, dat zelfs ook een doctor, ouderling of diaken niet in de dienst des Woords en der sacramenten zal treden, is dit duidelijk. Wat de doctoren betreft worden natuurlijk zulken bedoeld, die geen dienaren of emeriti-dienaren zijn (Maccovius, A. Noordtzij). De ambten zijn onderscheiden.

De vraag of ouderlingen of diakenen ambtsdragers of huwelijken mogen bevestigen, moet in het algemeen ontkennend beantwoord worden. De toestand zou kunnen intreden, dat er in het geheel geen dienaren zijn (gelijk tegenwoordig in Indië het geval is). Het ontbreken van dienaren doet het gemeentelijk leven niet ophouden. En als een dienaar uit een ander land of werelddeel zou overkomen, of iemand in het predikambt zou worden gesteld, dan zou toch het werk der bevestiging door een ouderling moeten geschieden. De gemeente roept hem daar dan toe.

Wanneer iemand tegen dit artikel handelt en daarvan niet wil


1) Dit is niet in strijd met Rom. 11: 29, dat de genadegiften en de roeping onberouwelijk zijn, — wijl Paulus hier spreekt van de roeping en de daaruit voortvloeiende genadegaven aan de aartsvaders en Israël tot zaligheid uit kracht van zijn verkiezing, zodat Israël toch, zij het langs de weg der verwerping, uiteindelijk tot bekering zal gebracht worden. Als in 1 Sam. 15: 11 gezegd wordt, dat het de HEERE berouwde, Saul tot het koningschap te hebben gesteld, wordt daar gesproken van de verwerping van de ongehoorzame ambtsdrager, welke definitief is.

|28|

aflaten ondanks de vermaningen, zal de classis oordelen, of men hem voor een scheurmaker houden zal of hem op enige andere wijze straffen. Gewoonte is, bij de kerkvisitatie te vragen, of geen onbevoegde personen in het werk der dienaars optreden. Ook in dit opzicht moet er orde zijn in de kerk.