Art. 59. De bejaarden worden door den doop de Christelijke gemeente ingelijfd, en voor lidmaten der gemeente aangenomen, en zijn daarom schuldig het Avondmaal des Heeren ook te gebruiken, ’t welk zij bij hunnen Doop zullen beloven te doen.

Art. 60. De namen der gedoopten, mitsgaders der ouders en getuigen, en desgelijks de tijd des Doops, zullen opgeteekend worden.

De Hervormers hadden bezwaar tegen het opgeven van bijgelovige namen, die aan Christus of de heiligen ontleend waren. De synode van Middelburg 1581 sprak uit: „het is wel vrij, doch men zal naarstiglijk toezien dat men zulke name niet neme die Gode of Christo eigen zijn.”

|107|

Het convent van Wezel achtte het inboeken nodig „zowel voor de kerk als het gemenebest”. Er was toen nog geen burgerlijke stand en de kerkelijke boeking was voor de overheid van kracht. Eerst in 1811 kreeg de burgerlijke stand haar eigen registers en moesten de kerken de geboorte- en doopprotocollen aan de Maires (burgemeesters) der burgerlijke gemeenten afstaan.

De optekening behoort te geschieden met de naam of namen van de gedoopte, die der ouders of getuigen, datum van geboorte en van de doopsbediening, opdat de stand der kerk zo volledig mogelijk zij.