|40|
Art. 8. Men zal geen schoolmeesters, handwerkslieden of anderen, die niet gestudeerd hebben, tot het predikambt toelaten, tenzij dat men verzekerd zij van hunne singuliere gaven: godzaligheid, ootmoedigheid, zedigheid, goed verstand en discretie, mitsgaders gaven van welsprekendheid. Zoo wanneer dan zoodanige personen zich tot den dienst presenteeren, zal de Classe hen (indien het de Particuliere Synode goedvindt) eerst examineeren, en naardat zij hen in het examen bevindt, hen een tijd lang laten in het privé proponeeren, en dan voorts met hen handelen, zooals zij oordeelen zal stichtelijk te wezen, volgens de generale regeling, daarvoor door de Kerken vastgesteld.
God is vrij om buiten de wetenschappelijke opleiding speciale gaven voor het predikambt te verlenen. Deze mogen niet ongebruikt gelaten worden. Onder de octavisten („art. 8-dominees”) hebben uitnemende krachten de kerken gediend.
Deze singuliere gaven moeten aanvankelijk blijken uit: godzaligheid, ootmoedigheid, zedigheid, goed verstand, discretie, d.w.z. gave der onderscheiding, en welsprekendheid, d.w.z. het voorgedragene moet ordelijk en tot stichting der gemeente zijn, terwijl ook de welbespraaktheid niet mag ontbreken.
De weg, waarlangs men tot het ambt volgens art. 8 komt is door de synode van 1893 nader als volgt geregeld: de kerkeraad en de classis verlenen attest (waaraan door beide colleges uit de aard der zaak onderzoek vooraf gaat), de particuliere synode examineert en keurt goed; daarna neemt de classis het praeparatoir examen af; is dit voldoende dan wordt een oefentijd gegeven, waarin de candidaat mag proponeren, en als hij daarna voldoende zal bevonden zijn, wordt hij beroepbaar gesteld.
Natuurlijk moet inderdaad blijken, dat er singuliere gaven zijn. De bedoeling van dit artikel is niet om naast de weg der studie een gemakkelijker weg te openen.