Art. 12. Dewijl een Dienaar des Woords, eens wettelijk als boven beroepen zijnde, zijn leven lang aan den kerkedienst verbonden is, zoo zal hem niet geoorloofd zijn, zich tot eenen anderen staat des levens te begeven, tenzij om groote en gewichtige oorzaken, waarvan de Classe kennis nemen en oordeelen zal; welk oordeel de Classis niet zal uitspreken zonder kennis en approbatie van de Deputaten der Particuliere Synode.
|49|
Zoals een kerkeraad haar predikant niet lichtvaardig ontslaan mag en deswege de toestemming nodig is van de classis en de deputaten der particuliere synode, zo mag ook een dienaar des Woords niet lichtvaardig overgaan tot een andere staat des levens en behoeft ook hij daartoe de toestemming van de classis en (wat door de synode van Leeuwarden in 1920 is bijgevoegd): van de deputaten der particuliere synode. Aldus artikel 12.
Regel is, dat de dienaar des Woords voor zijn ganse leven verbonden is aan de kerkedienst. Dit is geen gebod der schrift, anders zou er van overgang tot een andere staat des levens geen sprake mogen zijn en zou deze niet in een kerkorde mogen geregeld zijn. Er kunnen zich gevallen voordoen, dat verlating van de dienst nodig is. Dat zou kunnen zijn, wanneer de dienaar lichamelijk ongeschikt wordt, bijvoorbeeld door een gebrek aan zijn stemorgaan, terwijl hij toch tot ander werk in staat is; of, doordat hij, losgemaakt van zijn gemeente naar artikel 11, geen beroep meer krijgt, of, omdat hij zich geroepen acht tot een andere dienst in het koninkrijk Gods. Duidelijk moet in ieder geval zijn, dat God, die souverein is in al zijn handelen, zijn knecht van het verdere werk der Evangeliebediening ontslaat. Zondig zou het zijn als zucht naar het aardse goed, naar eer en aanzien of vrees in tijden van vervolging tot verlating van de Evangeliedienst zou doen besluiten. Daarom staat het uiteindelijk ook niet ter beoordeling aan de persoon-in-kwestie, maar aan de kerken, in casu aan de classis met de deputaten der particuliere synode.