Art. 61. Men zal niemand ten Avondmaal des Heeren toelaten, dan die naar de gewoonheid der Kerk, tot dewelke hij zich voegt, belijdenis der Gereformeerde religie gedaan heeft, mitsgaders hebbende getuigenis eens vromen wandels, zonder welke ook degenen, die uit andere Kerken komen, niet zullen toegelaten worden.
In vier artikelen wordt nu gehandeld over wat kerkrechtelijk tot
de avondmaalsviering behoort.
In artikel 61 over de toelating tot het avondmaal.
In artikel 62 over de manier waarop het bediend moet worden.
In artikel 63 hoe dikwijls de bediening moet plaats hebben.
In artikel 64 aan welke voorwaarden de bediening gebonden is.
De K.O. geeft slechts enkele bepalingen, die voor de goede orde nodig zijn. De K.O. is geen wetboek dat voor alle gevallen een artikel bevat: slechts hoofdlijnen worden gegeven.
Reeds het convent van Wezel 1568 sprak uit, dat niemand zal
toegelaten worden tot het avondmaal, tenzij hij vooraf belijdenis
des geloofs afgelegd en aan de kerkelijke tucht zich zal
onderworpen hebben.
De toegang tot het avondmaal stond niet voor ieder open, ook niet
voor de gedoopte. De Remonstranten oordeelden, dat men het aan
ieders conscientie moet overlaten.
Wij spreken van belijdenis des geloofs afleggen, waardoor de
bondelingen het gebruik van de sacramenten
ontvangen.
In Hervormde kringen spreekt men van aannemen en bevestigd
worden; zelfs van aannemelingen. Maar wie kind is, kan niet tot
kind aangenomen worden en wij belijden in de eerste doopvraag,
|108|
dat ze als lidmaten der gemeente behoren gedoopt te wezen.
Aan die belijdenis gaat een onderzoek naar leer en leven vooraf; dit onderzoek moet niet opgevat worden als een examen, maar als een kerkelijk onderzoek naar de gereformeerde religie, de inhoud der belijdenisschriften. Men zij op zijn hoede de kennis der waarheid niet gering te achten, want kennis van de geloofsinhoud is in onze dagen dringend nodig. De belijdenis zelf heeft publiek in de gemeente plaats, aan welke de namen te voren worden voorgesteld om gelegenheid te geven bezwaar in te brengen, want ook de toelating tot het avondmaal mag niet buiten de gemeente omgaan.
De synode van Utrecht 1923 stelde een formulier vast.
Wat moet geschieden met hen die uit andere kerken uit hetzelfde
kerkverband komen?
Wie vertrekt uit zijn woonplaats, houdt daardoor op lid van die
kerk te zijn en wordt niet automatisch lid van de kerk van de
plaats waar hij komt. Uit het kerkverband vloeit voort de
toelating op bewijs van attestatie.
Deze attestatie behoort door de vertrekkende te worden
aangevraagd, en ingeleverd bij de kerkeraad ter plaatse waar hij
komt. Volgens collegiaal stelsel is iemand lid van het geheel en
wordt bij verhuizing overgeschreven van de ene afdeling naar de
andere.
Men geve kennis aan de kerk, waarheen het vertrekkende lid gaat,
dat attestatie afgegeven is.
Het attest over doopleden worde gezonden aan de kerkeraad onder
wiens toezicht het dooplid komt.
Het aanvaarden van een attestatie is een zaak van vertrouwen, daarom moet een attestatie over leer en leven de volle waarheid bevatten. Als er gegronde redenen zijn, dat de attestatie niet de volle waarheid bevat, kan de kerkeraad in nadere correspondentie treden met de kerkeraad die het getuigenis gaf en zelf onderzoeken.
Moeten zij, die uit andere kerkformaties komen, opnieuw
belijdenis afleggen?
Op deze vraag kan zo maar niet met ja of nee geantwoord worden.
Wanneer iemand bij een moderne predikant is „aangenomen” heeft
hij dan de Drieënige God beleden en zijn geloof in de Christus
der Schriften? Komt hij uit rechtzinnige kringen, dan is toch
nodig een samenspreking over de beweegreden van zijn kerkelijke
stap en een onderzoek of hij instemt met de belijdenis.
Aan schippers en militairen moet een bewijs van lidmaatschap
|109|
gegeven worden; zij blijven alsdan lid van de kerk waar zij behoren.