Art. 56. Het verbonds Gods zal aan de kinderen der Christenen met den Doop, zoo haast als men de bediening deszelven hebben kan, verzegeld worden, en dat in de openbare verzameling, wanneer Gods Woord gepredikt wordt.
Het verbond Gods wordt verzegeld aan alle kinderen der christenen; de doop is voor al die kinderen de zelfde doop. Eerst stond er slechts aan de kinderen; de synode van Dordrecht 1574 voegde er bij „der christenen”.
De thans geldende uitgave heeft: „Formulier om de heilige doop aan de kinderen te bedienen”. Aan welke kinderen staat er niet bij, maar bedoeld zijn de kinderen der gelovigen, zoals artikel 34 der Belijdenis zegt: dewelke wij geloven, dat men behoort te dopen, en met het merkteken des verbonds te verzegelen, gelijk de kinderen Israëls besneden werden op dezelfde beloften, die onze kinderen gegeven zijn.
Op de vraag: welke kinderen mogen gedoopt worden, zijn de kerken in de eerste jaren der Reformatie nog al ruim geweest, maar de regel moet toch zijn: a. dat de lijn des verbonds aanwijsbaar is en b. dat er enige waarborg is voor de christelijke opvoeding van het kind.
Kinderen van gecensureerden mogen gedoopt worden, omdat een gecensureerde wel het gebruik van de rechten van zijn lidmaatschap heeft verloren, maar het recht zelf nog niet, en hij nog niet buiten de kerk staat. De kerk kan echter geen stipulatiën met een gecensureerde aan gaan; getuigen moeten dan optreden, liefst uit de kring der familie, die enige invloed op de opvoeding kunnen uitoefenen, met wie de kerk de stipulatiën aangaat.
Mogen kinderen van geëxcommuniceerden gedoopt worden? De eerste synodes hebben deze vraag bevestigend beantwoord; later was het antwoord van de kerken en van Voetius, Maestricht e.a. ontkennend.
Mogen geadopteerde kinderen worden gedoopt? Als ’t kinderen zijn van gelovige ouders, ja. De pleegouders, als ze leden der kerk zijn, laten het kind dan dopen.
|103|
Hierbij zij nog opgemerkt, dat naar de Nederlandse wet geen adoptie bestaat. De ouders behouden hun recht en kunnen het kind later weer opeisen, ook al wordt het gezet op naam der pleegouders.
Op de synode van Dordrecht 1618-19 kwam de vraag uit Indië of
heidenkinderen, door christelijke families aangenomen, gedoopt
mochten worden. De Engelsen zeiden ja, want Abraham besneed ook
de heiden-kinderen.
Maar de synode antwoordde, neen. Abraham besneed alleen de
kinderen zijner slaven, die Abrahams God hadden leren dienen en
zelf eerst besneden waren.
De vraag of kinderen van z.g. doopleden gedoopt mogen worden, was
enkele jaren geleden vooral in het noorden des lands een dikwijls
gestelde vraag, die op onderscheiden wijze werd beantwoord.
De synode van Amsterdam 1908, antwoordde: dat de kinderen van
zulke ouders, die nog leden der kerk zijn, beschouwd moeten
worden als te behoren tot het zaad der kerk, en dat deze derhalve
recht hebben op de doop; dat echter de stipulatiën, welke de kerk
bij de doop verlangt als waarborg voor de christelijke opvoeding
der kinderen, niet met de ouders kunnen worden aangegaan. In
zulke gevallen blijft er niets anders over dan één of meer
getuigen te vorderen, die naar het oordeel des kerkeraads
voldoende waarborg geven, dat de opvoeding van zulke kinderen zal
beantwoorden aan de eis des verbonds.
Een preciese grens van leeftijd, waarop een kind nog als kind kan gedoopt worden, is niet te stellen, maar gaat toch de leeftijd van 15 jaar niet te boven.
De doop mag alleen in een geordend kerkelijk leven bediend worden door een dienaar des Woords; de bediening van de doop is gebonden aan de bediening des Woords. In artikel 3 K.O. werd bepaald, dat het aan niemand, alhoewel hij een doctor, ouderling of diaken is, geoorloofd zal zijn de dienst des Woords en der sacramenten te betreden. Ook in artikel 30 der confessie is dit vastgelegd.
De doop van de Roomse kerk werd als geldig aanvaard, ook de „nooddoop”; evenzo de doop der Lutherse kerk, maar niet die der Socinianen.
De regel was, dat de doop als geldig werd gerekend, wanneer hij bediend was naar de instelling van Christus, met water in de naam des Drieënigen Gods; ten tweede in een christelijke
|104|
gemeenschap, die aan de belijdenis der Drieëenheid vasthoudt en ten derde dat hij bediend was door één in zijn gemeenschap erkende dienaar.
Zo haast als men de bediening hebben kan; zo haast is hier de
eerste gelegenheid om te dopen.
Dat blijkt wel uit wat de synodes vóór die van Dordrecht 1618-19
daarover uitspraken.
Al die synodes hebben zich hiermee bezig gehouden. Ze werden
daartoe gedwongen, omdat er Gereformeerden waren met Baptistische
gevoelens, die aldoor uitstelden.
De synode van 1574 sprak ook nog uit: „dat de affectie der ouderen, die de doop hunner kinderen begeren uit te stellen, ter tijd toe, dat de moeders zelf haar kinderen presenteerden of op de gevaders lang wachten, is geen wettelijke oorzaak om de doop uit te stellen”; maar de volgende synodes hebben dat niet overgenomen.
Rutgers denkt hier anders over. Kerkelijke adviezen II, blz. 23:
„Maar wel verschil ik hierin, dat ik een uitstel van 2 à 3 weken,
totdat de moeder hersteld is, geen onnodig uitstel noem, waaruit
minachting van de doop zou blijken. Daarvoor is in onze tijd de
beschouwing van de mensen over de tegenwoordigheid der moeder te
veel gewijzigd”.
Hij verschilt hierin met Dr. Kuyper. Met Dr. Kuyper van toen,
want in één van zijn laatste werken 1911 „Onze Eeredienst”
schreef hij: „Is nu bij voorspoedige kraam de moeder, zonder zich
te wagen tot het opgaan naar Gods huis, binnen zulk een termijn
in staat, hoeveel pleit er niet voor, om ook haar de vreugde te
gunnen van de bij de doopbediening van haar kindeke tegenwoordig
te zijn?”
Wij zullen het echter allen er over eens zijn, dat uitstel wegens
minachting zonde is.
Toen in het laatst der 18e eeuw de doopsbediening niet meer werd verstaan als sacrament, heeft de Hervormde synode aangedrongen op zeldzame doopsbediening, opdat daardoor het plechtige van die „plechtigheid” zou verhoogd worden, en aangedrongen op de tegenwoordigheid van de moeder.
De bediening van de doop moet geschieden in de openbare samenkomsten der gemeente; de kinderen worden door de doop de christelijke kerk ingelijfd. Alleen bij hoge uitzondering zou kunnen worden toegestaan de doop te bedienen in een particuliere
|105|
woning, maar dan toch in de samenkomst der gemeente, al is die in kleine getale aanwezig, met de kerkeraad.