Art. 36. ’t Zelfde zeggen heeft de Classe over den Kerkeraad, ’t welk de Particuliere Synode heeft over de Classe, en de Generale Synode over de Particuliere.
Men heeft dit artikel gebruikt om lastige kerkeraden en leden te
dwingen tot onderwerping, met het voorgeven dat de synode het
hoogste zeggenschap heeft; bij haar is de autoriteit, die moet
waken voor een verkeerde toepassing van Art. 31. Bij de synode
toch is de eindbeslissing.
Dit echter is een verkeerde uitlegging, die ook in strijd is met
Art. 85.
Eerst in 1581 is dit artikel vastgesteld.
De artikelen van de kerkenordening zijn niet anders dan
synodebesluiten in de notulen opgenomen.
De Synode van 1581 had verschillende „particuliere vragen”, o.a. de vraag of de grote kerken zich niet behoren aan het besluit van
|84|
de synode en de classis te onderwerpen zowel als de kleine kerken
en zich daarnaar te reguleren?
Op die vraag is geantwoord: dat alle kerken, zowel de grote als
de kleine, evengelijk den classes, etc. onderworpen zijn, gelijk
de classe aan de particuliere synode en de particuliere synode
aan de generale synode.
De zin van dit besluit is dezelfde als Art. 36.
Wat hier bestreden wordt is een zich ongemotiveerd onttrekken aan
de verplichtingen van het foederatief verband, een ingaan tegen
de afgelegde belofte van Art. 31 om besluiten waarop het „tenzij”
niet van toepassing is, aan te nemen en uit te voeren.
Maar daar staat dan toch: ’t zelfde zeggen, dat is zeggenschap en
de latijnse vertaling spreekt van auctoritas.
Die autoriteit is echter geen eigen, maar verleende autoriteit:
’t is een opgedragen bevoegdheid, besluiten te nemen in haar door
de kerken voorgelegde vragen.
In de gezaghebbende Nederlandse tekst komt echter het woord
autoriteit niet voor; daar staat het iets minder omvangrijker,
beperkter begrip „zeggen” en dat betekende scheidsrechterlijke
uitspraken doen en ziet zeggen dan op de uitspraak, de beslissing
van hetgeen door de meeste stemmen is goedgevonden (Art. 31). Zie
„De Ratificeering” van Prof. P. Deddens.
En nu is het verstaan dat er niet gezegd wordt: hetwelk de
kerkeraad heeft over de gemeente, want de macht van de kerkeraad
is van een ander karakter. Het kerkeraadsgezag is oorspronkelijk.
Het is ambtelijk gezag, dat rechtstreeks door Christus op de
ambtsdragers is gelegd.
In de kerkeraadsvergadering komen de ambtsdragers dan ook niet
als afgevaardigden, maar uit kracht van hun ambt.
Het gezag der meerdere vergadering is afgeleid, begrensd (alleen over die zaken, die op mindere vergaderingen niet kunnen afgedaan worden of tot de kerken der meerdere vergadering in het gemeen behoren); ’t is niet een hogere, maar een mindere macht, omdat een afgevaardigde mindere macht heeft, dan die hem afvaardigde; dienend, tijdelijke uitoefening, want, als de vergadering uiteen gaat, houdt de uitoefening van haar macht op.
Het gezag van een kerkelijke vergadering is niet onfeilbaar, want hoewel de leiding des Geestes daar is, is het toch niet een absolute leiding; zij heeft gezag, omdat en voorzover haar besluiten gegrond zijn op Gods Woord.