|11|

 

Kerkenordening

„Goede orde in de gemeente van Christus”

Artikel 1. Om goede orde in de gemeente van Christus te onderhouden, zijn daarin noodig: de diensten; samenkomsten; opzicht der leer, Sacramenten en ceremonieën; en Christelijke straf; waarvan hierna ordelijk zal gehandeld worden.

God is een God van orde.

Daarom zegt de Heilige Geest met betrekking tot de gemeentelijke samenkomsten: „Laat alle dingen eerlijk en met orde geschieden” (1 Kor. 14: 40). Eerlijk, — dat wil zeggen, dat de eredienst in z’n vorm aangenaam aandoet. En met orde, — dat is, dat elk deel z’n vaste plaats inneemt en op z’n eigen tijd geschiedt. Een kerkdienst mag niet rommelig zijn, geen toonbeeld van verwarring geven, zoals in Korinthe gebeurde. Alles behoort ook in z’n uitwendige ordening schoon te zijn. Weshalve de gereformeerde kerken steeds haar zorg hebben besteed aan de liturgie, de orde van de eredienst.

Maar de schrift spreekt ook over zaken van bestuur en verzorging, onderscheiden van de eigenlijke eredienst. Om te doen weten, hoe men in het huis Gods, d.i. de gemeente, verkeren moet, schrijft Paulus aan Timotheus onder meer over de verkiezing

|12|

van ouderlingen en diakenen en over de vereisten voor hun ambt. Ook schrijft hij elders over leer- en levenstucht en over de weder-aanneming, over het barmhartigheidswerk en over het ereloon tot levensonderhoud der dienaren. En we kunnen zelfs nog een stap verder gaan. Waar het nuttig en wenselijk is, dat de kerken met elkander in gemeenschap leven, dient — alhoewel de schrift dienaangaande geen uitdrukkelijke bepalingen gegeven heeft1) — ook dáárin een goede en vaste orde onderhouden te worden, opdat er geen willekeur heerst, geen anti-schriftuurlijke hierarchie ontstaat, maar de onderlinge band waarlijk zal dienen tot het waarachtige welzijn der kerken-in-het-gemeen en van elke kerk in het bijzonder.

Het is met het oog op dit alles en met verwijzing naar 1 Kor. 14: 40, dat de kerkdienaren, die in 1568 in het geheim te Wezel waren samengekomen, een voorlopige regeling ontwierpen voor het kerkelijk leven, genoemd de Wezelse artikelen, 124 in getal. Hoewel deze vergadering geen synode was en de artikelen nooit zijn ingevoerd, is deze arbeid, waarbij hoofdlijnen getrokken zijn voor gereformeerde kerkregering, niettemin van grondleggende betekenis geweest.

De eerste Synode werd gehouden in 1571 te Embden. De acta vermelden 53 artikelen over algemene zaken van kerkregering, daarna de besluiten op 25 ingekomen vragen, en tenslotte 26 artikelen met betrekking tot de meerdere vergaderingen. De eerste en derde reeks vormen samen de kerkenordening2). Gelijk hieruit blijkt waren de kerkorde-artikelen aanvankelijk niet anders dan de artikelen van de notulen der vergaderingen. Vermoedelijk heeft de Embder synode daarbij gebruik gemaakt van de Franse kerkorde van 1559, de Paltzer va n1571 en de Schotse van 1571, alsmede van de Wezelse artikelen. Als bijzonderheid zij nog vermeld, dat artikel 1 luidt: „Gheen Kercke sal over een ander Kercke, gheen Dienaer des Woorts, gheen Ouderlinck, noch Diaken sal d’ een over d’ ander heerschappie voeren, maer een yeghelijck sal hen voor alle suspicie, ende aenlockinge om te


1) Men zie hierover „Schriftbeginselen van kerkrecht inzake meerdere vergaderingen” van Dr. S. Greijdanus, waarin diepgaand op deze kwestie in verband met Hd. 1 wordt ingegaan. Uitg. door J. Boersma, Enschede.
2) Kerkenordening is hetzelfde als kerkorde. De uitgang „en” is een oude tweede-naamvalsuitgang enkelvoud. Zo sprak men ook van: kerkendienaar. In ’t vervolg gebruik ik het woord: kerkorde.

|13|

heerschappen wachten”, — waarmee als met een forse slag de roomse hierarchie werd geveld. Dit was de eerste uitspraak van de eerste nationale synode.

In 1574 werd de eerste synode op vaderlandse bodem gehouden, namelijk te Dordrecht, echter geen nationale, maar alleen van Holland en Zeeland. Men sloot zich aan bij de besluiten van Embden. Naar de behoeften des tijds werden ze daarbij echter gewijzigd in bijkomstige zaken, zonodig nader geïnterpreteerd en aangevuld, terwijl ook vele ingekomen vragen werden behandeld. Uit al de behandelde punten, die in de acta in volgorde van behandeling genoemd worden, zijn nog tijdens de synode de z.g.n. kerkorde-artikelen uit de andere uitgezocht, gerubriceerd en genummerd, 91 in getal. Deze synode heeft het, geheel in de lijn van Wezel en Embden, opgenomen voor de vrijheid der kerk tegenover de Overheid, die haar zeggenschap naar de gangbare opvattingen wilde doen gelden, bijv. inzake de beroeping, schorsing en afzetting van predikanten. Geen wonder, dat de Staten deze kerkorde niet approbeerden. Hier begint dan ook het conflict tussen kerk en Overheid.

In 1578 werd te Dordrecht de eerste nationale synode in ons land gehouden. Een „kerkorde” werd gegeven van 102 artikelen, terwijl voorts nog 55 ingekomen vragen werden behandeld. Ook deze synode, die voortbouwde op de beginselen van Embden, nam het voor de vrijheid der kerk op en heeft niet beantwoord aan de kerkelijke wetgeving, die in 1576 van Overheidswege in het leven was geroepen; wel kwam zij de eisen der Overheid veelszins tegemoet, bijv. door approbatierecht aan haar toe te kennen bij de beroeping van dienaren; medezeggenschap in zaken die niet zuiver-kerkelijk zijn als die in verband met het huwelijk; erkenning van de christelijke feestdagen buiten de zondag, e.d. Ook deze „kerkorde” werd echter niet geapprobeerd.

De volgende nationale synode werd in 1581 gehouden te Middelburg. De „kerkorde”, die daar werd vastgesteld en zakelijk gelijk is aan die van 1578, bevat slechts een 69-tal artikelen. Niet minder dan 41 zijn er overgebracht naar de rubriek der particuliere vragen. Men deed dit om gemakkelijker de goedkeuring van de Hoge Overheid te verkrijgen.

Voorts werden de besluiten op nog 165 ingekomen vragen opgenomen. Echter bleef ook op deze kleine kerkorde de goedkeuring uit.

|14|

De Overheid vreesde namelijk de aanmatiging der kerkelijke regering. De kerken daarentegen trachtten de Overheid zoveel mogelijk buiten haar gebied te houden. We moeten niet vergeten, dat er voor regeringsinstanties van allerlei rang historische rechten waren met betrekking tot de kerk, zoals ten aanzien van benoemingen en het beheer van goederen, en dat de traktementen en andere kerkelijke uitgaven merendeels betaald werden door de Overheid, die over de gekonfiskeerde goederen der roomse kerk beschikte.

Daarbij kwamen de onenigheden in de boezem der kerken zelf door het optreden van de wegbereiders van het remonstrantisme, welke vijandig gezind waren tegen de gereformeerde leer en kerkregering en die in samenwerking met gelijkgerichte overheidspersonen tegenkanting boden, zoals in de tachtiger jaren in Utrecht, waar zij de meerderheid verwierven, en later tijdens de arminiaanse twisten op onderscheidene andere plaatsen. En dan was er nog de moeilijkheid, dat krachtens de in 1579 gesloten Unie van Utrecht, waarbij de gewesten elkander steun toezegden in de strijd tegen Spanje, Holland en Zeeland zich inzake de godsdienst naar eigen goedvinden mochten gedragen en de andere gewesten, die merendeels nog rooms waren, eveneens zelfbeschikkingsrecht hadden zonder door enige andere provincie daarin te worden belemmerd. Dit was het provincialisme in die dagen, tengevolge waarvan de Staten-Generaal niet eens bij machte waren, een kerkorde voor alle gewesten in te voeren. Zo kwam er van een algemeen-geldende kerkorde niets. Ook een vernieuwde poging van Overheidswege liep op niets uit. Het concept, dat in 1582 op last van de Staten van Holland werd opgesteld, is evenals  dat van 1576 slechts bij een concept gebleven.

Ook de volgende synode, welke in 1586 in Den Haag gehouden werd, gaf een „kerkorde”, bestaande uit 79 artikelen. De rubriek „particuliere vragen” telt er 18. Evenals die van 1578 en 1581 kwam ook deze aan de verlangens der Overheid tegemoet. De Staten van Holland keurden haar onder enige reserves goed, gelijk ook Leicester z’n voorlopige goedkeuring er aan schonk. Echter hebben de Staten-Generaal hun approbatie eraan onthouden. De gewenste eenheid in kerkregering werd ook ditmaal niet verkregen. In Holland, Gelderland, Overijssel, Drente en Friesland werd zoveel mogelijk naar die kerkorde geleefd. Utrecht

|15|

werd verscheurd door twisten. Zeeland kreeg in 1591 een eigen kerkorde van de Staten, die de kerken geheel onder hun macht brachten. Groningen had z’n eigen wetgeving tot 1815 toe.

Geen wonder, dat op de synode van Dordrecht van 1618/19 onderscheidene gravamina werden ingediend waaruit bleek het sterke verlangen naar een eenparige kerkorde, en dat deze door de Staten-Generaal zou worden goedgekeurd.

Toen de buitenlandse afgevaardigden vertrokken waren, werd er aanstonds mee begonnen. Zoals steeds op de synodes gebruikelijk was geweest begon men de artikelen van de vorige synode te lezen. Daarna werden de nodige wijzigingen aangebracht. Ook ditmaal werd het ideaal niet verkregen om de kerken geheel vrij te maken van de Overheid. Hoezeer deze zich met de kerken bemoeiden blijkt niet slechts uit het feit, dat de synode door de Staten-Generaal werd samen geroepen, maar vooral ook doordat deze een eigen commissie ter vertegenwoordiging zonden, aan welke de leiding werd toebetrouwd. Men onderscheidde tussen de politieke praeses (die van de Overheidscommissie) en de kerkelijke praeses (die door de synode gekozen was). De eerste had rechtens de leiding, al werd ze in feite door de tweede gegeven.

De synode bereikte niet wat men gewenst had. Waar de Staten van Friesland, Holland en Zeeland de goedkeuring weigerden, kwam er ook niets van de approbatie der Staten-Generaal. Ook de kerken waren niet voldaan, temeer, daar de eindredactie der kerkorde, welke aan een commissie was opgedragen, veel te wensen overliet en op sommige punten met de besluiten der synode in strijd was. Onderscheidene bepalingen werden dan ook niet nageleefd.

En zo is de situatie gebleven, waar geen nationale synode meer werd samengeroepen, — tot de 19de eeuw toe.

Dan volgt met terzijdestelling van heel de gereformeerde kerkregering het statuut van koning Willem I in 1815/16, hetgeen we hier gevoegelijk kunnen voorbijgaan.

De eerste gereformeerde synode na de Dordtse was die van de afgescheidenen in 1836, gehouden te Amsterdam.

Besloten werd, „dat wij in het behandelen der kerkelijke zaken zullen volgen de regelmaat van de Dordrechtsche Kerkeördening, zoo veel zulks door het gebrek aan Herders en Leeraars in de gemeente, en den toestand der Kerk in derzelver verdrukking

|16|

geschieden kan … zullende op een volgende algemene vergadering nader hierover kunnen besloten worden”.

Eenstemmigheid was er echter niet, zoals al tijdens de besprekingen ter synode van 1836 gebleken was. H. de Cock en de noordelijken wilden terug naar Dordt. H.P. Scholte en de onder zijn invloed staande zuidelijken meenden aan de Schrift genoeg te hebben en voelden voor een kerkorde weinig of niets. Daarin openbaarde zich Scholte’s independentisch standpunt. Hij achtte het niet verkeerd, wanneer ambtsdragers een plaatselijke regeling ontwierpen; ook had hij geen bezwaar ertegen, wanneer kerken in regionaal of landelijk verband elkaars regelingen aanvaardden, mits in volle vrijheid, en er alzo een vanonder-op ontstane kerkorde werd aanvaard, maar nodig achtte hij het niet. Onder invloed van Scholte nam Amsterdam in juli 1837 zulk een plaatselijke kerkorde aan, en in diezelfde tijd ontstond er een provinciale van Zuid-Holland, Utrecht, Noord-Brabant en een gedeelte van Gelderland.

In Scholte’s geest aanvaardde de synode van 1837 te Utrecht een (independentistisch gekleurde) kerkorde met enkele dogmatische artikelen en enkele bepalingen over kerk en kerkregering, voorafgaande aan de artikelen over de onderwerpen, die ook in vroegere kerkenordeningen zijn ontvouwd. Deze kerkorde was bedoeld als concept ter bespreking op de mindere vergaderingen, maar al te ijverige voorstanders trachtten haar met geweld aan de kerken op te dringen. Nog datzelfde jaar ontstond een scheuring.

De synode van Amsterdam, 1840, besloot tot de kerkorde van 1619 terug te keren, en sindsdien bleef men daarbij, al was er in de eerstvolgende jaren nog veel strijd.

Bij de vereniging der kerken in 1892 werden enkele artikelen, die noodzakelijk veranderd moesten worden door de heel gewijzigde omstandigheden, gecorrigeerd. De synode van Utrecht, 1905, bracht eveneens een aantal correcties aan en redigeerde de kerkorde in nieuw-nederlands. De synode van Leeuwarden, 1920, gaf een aanvulling bij artikel 12. Die van Middelburg, 1933, wijzigde artikel 69 (over de gezangen) en voegde een artikel toe in verband met de veiligstelling der goederen (thans artikel 84).

Men behoeft niet te vragen, hoe de gereformeerden dachten over het recht van kerkorde-wijziging!
Toch hebben we hier wel te onderscheiden.
Fundamentele artikelen (bijv. 55, 72, 85 e.a.) zijn naar hun aard

|17|

onveranderlijk (al zou wel de redactie kunnen gewijzigd worden) wijl rechtstreeks uit de Schrift getrokken.
Niet-fundamentele artikelen (bijv. 50, 67, 69, e.a.) zijn zulke, waarover de Schrift geen bepalingen gegeven heeft.
De kerken zijn dienaangaande vrij in hun bepalingen om te handelen naar de wijsheid, die haar gegeven is, — met dien verstande evenwel, dat eenmaal aangenomen artikelen krachtens onderlinge (vrijwillige) verbintenis door mindere en meerdere vergaderingen, ook de synode, moeten onderhouden worden, zolang zij niet op wettige wijze zijn veranderd.

Zal nu de orde in de gemeente van Christus met betrekking tot haar regering en verzorging onderhouden worden, dan moeten de volgende zaken in acht genomen worden:
a. de diensten;
b. de kerkelijke samenkomsten;
c. de leer, sacramenten en andere ceremoniën;
d. de censuur en kerkelijke vermaningen.