6. Hoe moet het beroepen en bevestigen geschieden bij gecombineerde kerken?
(1914.)
6. Bij elke combinatie, die twee kerken tijdelijk aangaan, hangt het van den aard dier combinatie af, of de beroeping van den predikant zal geschieden door iedere kerk afzonderlijk, of wel door beider kerkeraden saâm vereenigd, of wel door eene dier kerken tevens mede voor de andere; bij welke laatste regeling die andere kerk dan kan beschouwd worden als tijdelijke eene kerk met de andere vormend, of als vacante kerk (met vaste waarneming van den dienst door den predikant der eene kerk).
De hier allerlaatst bedoelde regeling zou ik meestal niet aanraden. Maar principieel bezwaar zie ik er toch niets tegen; want het is niet geheel juist, te zeggen, dat alsdan het consulentschap geregeld wordt voor die kerk door haarzelve in contract met eene andere kerk, en niet door de Classe. Immers zulk een contract werkt toch eerst, wanneer het door de Classe is goedgekeurd; en door die goedkeuring heeft dan de Classe zelve den consulent aangewezen.
Zonder twijfel is de naam „consulent” in zulk een geval eigenlijk minder juist. Maar dit bezwaar geldt precies even goed tegen elke aanwijzing van een consulent voor eene kerk die nog jaren lang vacant zal moeten blijven. De eerste en voornaamste taak van een „consulent” was en is altijd, de vacante kerk zoo spoedig mogelijk aan een eigen predikant te helpen; en om haar dan bij de beroeping van advies en steun te dienen. Hiervan nu kan bij zeer kleine kerken of bij predikantennood dikwijls niet veel komen;
|37|
en dan komt eigenlijk de aard van het consulentschap toch niet tot zijn recht.
Met de meening van sommigen, dat het wenschelijk zijn zou, dat althans in eenzelfde Classe in eenzelfde zaak (z.g. combineering) eenheid heersche, kan ik mij in het geheel niet vereenigen. In zake combineering van kleine kerken, of van eene kleine met eene groote kerk, zijn er reeds van de Reformatie af, velerlei manieren in onze kerken in practijk gebracht, en is dit ook nu nog het geval. Dit ligt ook in den aard der zaak; want bij elke combinatie moet op den voorgrond staan, wat het meest in het geestelijke belang der hierbij betrokken kerken is te achten, en dit is nu eenmaal veelszins afhankelijk van plaatselijke toestanden en omstandigheden, die, ook in eenzelfde Classe, lang niet gelijk zijn in alle kerken. Te dien aanzien toch „eenvormigheid” te willen, zou dan slechts tot schade voor de kerken zijn, zonder dat eenig nut of eenige noodzaak daartegenover stond. Ook bij zulke combinaties geldt: „Variis modis bene fit.” En de Classe moet dan bij elke combinatie niet alleen van advies dienen, maar ook beoordeelen of de voorgestelde combinatie geen overwegende bezwaren heeft; altijd zonder eenige kerk in een middelmatige zaak te willen dwingen.
(1914.)
7. Ge schrijft mij, dat de vraag in uwe Classe is opgekomen, wat de kerkrechtelijke positie is van een Dienaar des Woords bij twee gecombineerde kerken. En over die vraag wenscht ge dan van mij eenig advies.
Te dien aanzien kan ik slechts zeggen, dat het antwoord op die vraag veelszins afhangt van den aard der combinatie, en van de bepalingen, die daarbij onder goedkeuring van de Classe gemaakt zijn.
Immers, de combinatie van genabuurde kerken kan op allerlei wijze geschieden, en zij is in onze kerken ten allen tijde op onderscheidene wijze geregeld.
Zij kan twee of meer kerken zóó tot één maken, dat alleenlijk
|38|
goederen en inkomsten van goederen nog gescheiden blijven.
Zij kan worden aangegaan voor een onbepaalden en waarschijnlijk langdurigen tijd, of wel alleenlijk tot er een predikantsvacature komt, om alsdan op te houden als zij niet gecontinueerd wordt.
Zij kan aan ieder der gecombineerde kerken haren eigenen zelfstandigen kerkeraad laten, eventueel met bepalingen omtrent gemeenschappelijke vergaderingen, hetzij altijd of wel in bepaalde gevallen en voor bepaalde zaken, — of wel zij kan bestaan met éénen kerkeraad, met bepaling van het aantal kerkeraadsleden dat uit den kring van elke kerk te kiezen is.
En zoo zijn er nog meerdere regelingen denkbaar, en ook wel hier of daar in practijk gebracht.
Absolute eenvormigheid is op dit punt in ons kerkverband niet noodig; en het zou ook zeker niet gewenscht zijn, die te willen invoeren. „Variis modis bene fit” geldt ook hier. Als de manier van combinatie maar het best in overeenstemming is met de plaatselijke toestanden en omstandigheden, en als zij maar het meest geschikt is tot bereiking of bevordering van het hoofddoel van alle kerkelijke regeling, n.l. de opbouwing en de stichting der gemeente.
Maar natuurlijk is de regeling der combinatie, wel niet in alle, maar dan toch in vele gevallen, van invloed op de kerkrechtelijke positie van den Dienaar des Woords in de gecombineerde kerk.
In het algemeen kan hier slechts van gezegd worden, dat gecombineerde kerken, juist door en ten gevolge van die combinatie, in onderscheiden opzicht als ééne kerk samen optreden, als zoodanig wel tezamen zelfstandig gelijk alle andere kerken, maar niet zelfstandig tegenover elkander wat den gezamenlijke Dienst des Woords betreft. De Dienaar des Woords is aan die gecombineerde kerken gelijkelijk verbonden, door de roeping van die kerken zelve, zoodat hij zeker nooit te beschouwen is als Dienaar van slechts ééne dier kerken, en een soort van „consulent” voor de andere; ’t geen zou beteekenen, dat er in ’t geheel geen combinatie was, en ook geheel in strijd zou zijn met den aard van het consulentschap, waarvan het hoofddoel altijd was en zijn moet: een vacante kerk te helpen tot verkrijging van een eigen predikant. En omdat de predikant van gecombineerde kerken aan deze gelijkelijk verbonden is, is hij ook te beschouwen
|39|
als lid van ieder dezer kerken, gerechtigd om in deze aan de Sacramenten deel te nemen, in de kerkeraden, (wanneer deze gescheiden vergaderen) mede te stemmen, enz. Op hem is dan niet toepasselijk, ’t geen anders natuurlijk altijd geldt, dat iemand slechts lid kan zijn van ééne kerk; of liever, van hem geldt dan, dat hij inderdaad slechts tot ééne kerk behoort, al staat zijn naam in twee of meer lidmatenboeken, want juist met betrekking tot den Dienaar des Woords zijn die gecombineerde kerken dan als ééne kerk te beschouwen, al geldt dit van zelf slechts voor hem alleen. Met betrekking tot hem (b.v. in zaken van eventueele tucht) moeten de kerkeraden van gecombineerde kerken (indien zij gewoonlijk afzonderlijk vergaderen) dan ook altijd gezamenlijk optreden: ’t geen in de acte van combinatie te regelen is, evenals b.v. de vraag, waar de Dienaar te bevestigen is (waarvoor in den regel slechts ééne kerk is aan te wijzen, daar de predikant, aldaar bevestigd, toch, uit kracht van de combinatie zelve, juist daardoor bevestigd is voor de geheele combinatie; al wordt daardoor eene herhaalde intrede-predikatie niet uitgesloten); en voorts allerlei andere te regelen punten; waaromtrent kennis van plaatselijke toestanden noodig zijn, om er iets in te adviseeren.
(1912.)
8. Ge vraagt me, of Ds. A., die predikant is van de twee kerken X en Z en die Zondag 1.1. als zoodanig te X bevestigd is, nu ook bevestigd moet worden te Z en dan op a.s. Zondag?
Het antwoord op die vraag hangt geheel af van de wijze, waarop X en Z, onder goedkeuring van de Classe, voor den dienst des Woords en voor al het overige predikantswerk zich tijdelijk gecombineerd hebben, en voorts van de wijze, waarop Ds. A., in verband met die regeling, voorleden Zondag is bevestigd geworden. En daar ik van dit een en ander in ’t geheel niet op de hoogte ben, kan ik hier ook zeker geen advies geven.
Uit sommige uitdrukkingen van uw brief zou ik opmaken, dat bij de regeling der combinatie bepaald is, dat niet X en Z, elk voor zichzelve, denzelfden predikant zou beroepen, maar dat X
|40|
zou beroepen, in overleg met Z, en dat de alzoo beroepene dan voor heel zijn dienstwerk aan beide kerken gelijkelijk zou verbonden zijn, zoolang de combinatie voortduurt, en dus ook vanzelf lid en voorzitter zijn zou in beide kerkeraden; waarbij dan natuurlijk ook wel zal bepaald zijn, hoe eventueele conflicten of moeilijkheden zijn te voorkomen (b.v. door eventueele gecombineerde kerkeraadsvergaderingen, of anderzins).
En als de combinatie inderdaad van te voren aldus geregeld is, zal bij de bevestiging van 1.1. Zondag zeker de kerk van Z ook wel genoemd zijn als de kerk, die met X aan den bevestigde wordt toevertrouwd; terwijl dan voorts bij die gelegenheid te Z wel in ’t geheel geen dienst zal gehouden zijn, maar de gemeenteleden te Z geroepen zijn tot den bevestigingsdienst te X.
Indien dat alles zoo is (en m.i. had het zoo moeten zijn), dan is er geenerlei reden om nu voor Z nog eens weer te gaan bevestigen; al ligt het ook alleszins in de rede, dat Ds. A. ook aldaar een „intree-rede” houdt.
Maar ik herhaal: ik ken den toestand niet genoeg.