|4|
Natuurlijk moogt gij desverkiezende dit antwoord laten lezen aan wien gij maar wilt. Wat ik hier en daar adviseer, mag, wat mij betreft, aan ieder worden medegedeeld.
I 170.
Wanneer over eenige zaak een gevoelen wordt uitgesproken, is het zeker niet onverschillig van wien dit afkomstig is. Maar ten slotte zijn het toch de gronden en motieven, die beslissen moeten.
I 312.
|5|
Nu de kerkelijke adviezen van mijn vader ter perse gaan, is het wellicht goed met een enkel woord aan te geven hoe het tot deze uitgaaf kwam en volgens welken regel de adviezen geordend zijn.
Het is van algemeene bekendheid hoezeer mijn vader gedurende zijn geheele leven vrijwel dagelijks om raad en advies gevraagd werd. Alleen reeds het aantal door hem gegeven schriftelijke adviezen liep jaarlijks in de honderden. In de latere jaren kreeg ik deze adviezen nog al eens vooraf te lezen, omdat dit voor mijn vorming voor de praktijk van het kerkelijk leven zeer profijtelijk was. Toen kwam ook al spoedig het verlangen om een aantal dezer adviezen door den druk openbaar te maken, opdat een grootere kring dan de oorspronkelijk geadresseerden er winst mee zou kunnen doen en ook omdat dezelfde vragen vaak terugkwamen en dus het publiceeren van eenige adviezen veel gelijkluidende vragen kon voorkomen. Nu was het mij bekend, dat mijn vader altijd bezwaar gehad had tegen het drukken van zijn dictaten over kerkrecht, omdat hij niet wenschte, dat deze door studenten gemaakte dictaten met al de gebreken aan dictaten eigen hem eenigszins verantwoordelijk zouden stellen voor uitingen, die hij zelf niet gezien en gecorrigeerd had. Bij zijn kerkelijke adviezen gold dit bezwaar echter niet en daarom kon hier met vrijmoedigheid zijn toestemming voor de uitgave gevraagd worden. Deze werd terstond verkregen en in de laatste paar jaren van zijn leven zorgde hij er voor, dat van de belangrijkste adviezen voor dit doel copie gehouden werd.
Na het verkrijgen der toestemming tot de uitgaaf begon echter pas de moeilijkheid, want nu moesten de adviezen zelf verzameld worden. Ten gevolge van zijn drukken werkkring had mijn, vader nooit van gegeven adviezen copie kunnen houden. Wel had hij telkens de brieven, waarin om advies gevraagd werd, in chronologische volgorde bewaard. Deze werden nu eerst allen doorgelezen,
|6|
waarbij ter zijde gelegd werden alle adviezen, die voor publicatie minder geschikt waren, omdat zij van te persoonlijker aard waren, of op te speciale zaken betrekking hadden, of om andere dergelijke redenen. Vervolgens werd aan allen, die een advies ontvangen hadden over een zaak die voor publicatie geschikt scheen, een circulaire gezonden, waarin de datum werd aangegeven, waarop zij het advies ontvangen hadden en waarin hun verzocht werd dat advies voor publicatie te willen afstaan. Tot mijn leedwezen moet ik zeggen, dat de resultaten mij niet veel eerbied hebben gegeven voor den toestand onzer kerkelijke archieven, want het grootste deel der adviezen bleek verdwenen te zijn, kon in ieder geval niet door ons ontdekt worden.
Gelukkig echter was de voorraad der in den loop der jaren gegeven adviezen zoo groot, dat het kleine deel ervan, dat ik in handen kon krijgen toch nog eenige honderden was en ruim voldoende om de uitgave te wettigen.
Ondertusschen had mijn werkkring als secretaris der Nederlandsche Christen-Studenten Vereeniging mij hoe langer hoe meer in beslag genomen, zoodat de hoeveelheid tijd die ik nog aan de uitgaaf dezer adviezen kon wijden uiterst gering werd. Hierdoor zou de geheele uitgaaf ernstig in gevaar gekomen zijn, wanneer toen niet twee mijner zusters te hulp gekomen waren,
Mijne jongste zuster, Mejuffrouw L. Rutgers, nam toen van mij over het doorlezen en ordenen der ingekomen adviezen en het formuleeren der bijbehoorende vragen, zoodat ik alleen maar later na te zien had of ik mij met de door haar voorgeslagen ordening en formuleering vereenigen kon, terwijl zij buitendien voor haar rekening nam het doorzien van alle jaargangen van, Heraut en Kerkbode, ten einde daarin gepubliceerde adviezen op te sporen en zij bij het afdrukken alle drukproeven eenmaal corrigeerde. Ook zij werd echter ook door haar werkkring in de N.C.S.V. op „Hardenbroek” en in de Federatie van Christelijke Vereenigingen van en voor vrouwen en meisjes steeds meer bezet, zoodat er weder stagnatie dreigde.
Toen heeft gedurende haar verloftijd mijn oudste zuster, Mevrouw J. C. van Andel-Rutgers, de sorteering der adviezen voltooid en tevens op zich genomen het uitermate tijdroovend werk van het
|7|
copieëren en persklaar maken van alle adviezen, die, overal verspreid, reeds vroeger gedrukt waren.
Zonder deze hulp was de uitgaaf dezer adviezen mij niet mogelijk geweest en daarom zij het mij vergund er mijne zusters hier openlijk dank voor te zeggen, een dank dien ik gaarne ook uitstrek tot den heer R.J. van der Weerd, theol. Cand. te Kampen, die de eerste proeven doorzag en het register aan het eind van net tweede deel vervaardigde.
Wat de wijze van uitgaaf betreft, zoo zijn wij daarbij naar de volgende regelen te werk gegaan.
Alle aanduidingen van personen en plaatsen zijn uit de adviezen geschrapt. Waar het personen gold zijn zij vervangen respectievelijk door de letters A, B en C, en waar het plaatsen gold door X, Y en Z. Daar het echter ook weer nier geheel onverschillig is uit welken tijd een advies dateert, is telkens boven elk advies het jaartal blijven staan.
Voor de rangschikking der adviezen hebben wij als het meest voor de hand liggend genomen de volgorde van de artikelen der Kerkenordening. Op deze wijze is er het meest systeem in de volgorde en, daar verwacht mag worden dat zij, die deze adviezen inzonderheid gebruiken zullen, goed thuis zijn in de Kerkenordening, kan ieder, ook zonder gebruik te maken van het register, gemakkelijk vinden wat hij zoekt.
De zaak, waar het in elk advies om gaat, hebben wij getracht telkens in een korte vraag samen te vatten, die er boven gedrukt is. Aan het einde van ieder deel worden deze vragen dan bij wijze van inhoudsopgaaf herhaald, waardoor ook het zoeken naar bepaalde quaesties vergemakkelijkt wordt. Aan het eind van het tweede deel is buitendien nog een register, dat bij het zoeken goede diensten kan bewijzen.
In de adviezen wordt nog al eens verwezen, hetzij naar Voetius, hetzij naar de acta der Generale Synoden, of naar andere geschriften. Wanneer het citaat, waarnaar verwezen werd, niet te breedvoerig was, dan is het telkens als noot aan de voet der bladzijde opgenomen. In enkele gevallen echter was dit niet wel doenlijk en zal men het betrokken werk zelf moeten raadplegen.
Ten slotte versta men wel de bedoeling van deze uitgaaf. Het
|8|
is geenszins de bedoeling om een soort officieele commentaar op de Kerkenordening te geven, zoodat voortaan kerkelijke zaken, die in geschil zijn, met een beroep op deze adviezen kunnen uitgemaakt worden zonder dat er eenige tegenspraak mogelijk is. Een dergelijk uitwendig gezag zou wel geheel vreemd zijn aan den geest, waarin mijn vader altijd zijn adviezen gaf. Hij wilde niet dwingen, maar overtuigen. En zoo kan op zijn eigen adviezen ook toegepast het woord dat hij blz. 312 met betrekking tot Voetius schrijft, nadat hij eerst heeft opgemerkt, dat het niet zijn bedoeling is de quaestie als het ware af te doen met een beroep op Voetius, want dat in Gereformeerde kerken wel aan geen mensch zulk een zeggenschap kan worden toegekend: „Maar dit neemt niet weg, dat het voor een recht verstand en eene juiste toepassing en een eventueele verbetering van zulke regelingen veelszins dienstig is ook te letten, zoowel op de kerkelijke practijk, vooral in den bloeitijd der kerken, als ook op de vertoogen van mannen, die door groote bekwaamheid, gepaard met zuiverheid van belijdenis en met vromen zin, uitnemende instrumenten waren waarvan God zich bediend heeft om de kerken voor te lichten en te leiden.”
„Met betrekking tot Voetius kan dat des te beter, daar hij nooit optreedt, alsof hij een zeker gezag had, en alsof enkel op zijn woord of advies het een of ander moest worden aangenomen.”
H.C. Rutgers.
Driebergen 4 November 1921
Hardenbroek.