40. Hoe te handelen bij staking van stemmen bij een kerkelijke verkiezing?

 

(1907.)

60. Wanneer, bij eene verkiezing, door staking der stemmen geene beslissing kan verkregen worden, dan is op kerkelijk gebied de meest gewone regel, dat tusschen de twee personen, die hetzelfde aantal stemmen hadden, door loting beslist wordt; eenigszins in navolging van Hand.1.

|156|

Op burgerlijk gebied stelt men ook wel, dat in het genoemde geval de oudste in leeftijd geacht wordt gekozen te zijn. En natuurlijk kan men dat bij eene kerkelijke verkiezing ook wel stellen. Maar dan zou het toch door eene plaatselijke regeling (bij reglement of bij kerkeraadsbesluit) van tevoren aldus moeten bepaald zijn. En daar dit te X niet geschied is, moet daar m.i. de meest gewone regel gelden, dat tusschen de twee candidaten, die elk juist de helft hadden van het behoorlijk uitgebracht aantal stemmen, en bij wie geen herstemming dus kon baten, door het lot (na aanroeping van den Naam des Heeren, volgens Hand. 1) beslist worde.

 

1908.

61. Hiernevens de twee mij gezonden stukken, inzake eene kerkelijke verkiezing te X terug.

De quaestie, die het daarbij geldt, is in korte woorden: wat er moet gedaan worden, wanneer bij eene verkiezing de stemmen staken, zoodat uit die stemming zelve niet kan blijken, wie gekozen is. In het hier bedoelde geval ging het niet over twee personen, tot vervulling van ééne plaats, maar over drie personen, tot vervulling van twee plaatsen. Doch dit maakt wat de quaestie zelve betreft, geen verschil.

Het geval doet zich natuurlijk zeer dikwijls voor, niet alleen op kerkelijk gebied, maar ook bij verkiezingen die politiek, of maatschappelijk of van anderen aard zijn. Intusschen is er geen vaste regel voor de dan te volgen gedragslijn, die ten allen tijde en op ieder gebied zou gelden.

De meest natuurlijke en daarom ook de meest gewone weg, vooral op kerkelijk gebied, is: dat men alsdan tot eene herstemming overgaat; en wanneer ook daarbij de stemmen blijven staken, beschouwt men soms den oudste in jaren als gekozen, maar soms ook (en dit is op kerkelijk gebied het meest gewone) laat men, na aanroeping van Gods naam. het lot beslissen.

Dat is de meest natuurlijke en gewone manier om tot eene beslissing te komen. Maar ook zijn er wel stemmingen, waarbij van

|157|

tevoren bepaald is, dat bij staking der stemmen de oudste in jaren gekozen is, of dat alsdan moet geloot worden.

Dat is dan echter van tevoren reeds in een reglement of regeling of besluit aldus bepaald. En waar zulks niet het geval is, moet m.i. de gewone regel gelden, dat er, bij staking der stemmen, althans ééne herstemming plaats heeft. Dat is de uitweg die het meest overeenkomt met den aard en de bedoeling eener stemming in het algemeen. En waar men het anders bepaalt, geschiedt dat meest wegens bezwaren van practischen aard, bij stemmingen waartoe zeer velen gerechtigd zijn.

Voor kerkelijke verkiezingen was wel wenschelijk, dat iedere kerkeraad voor de eigen kerk op dat punt een besluit nam, dat dan blijft gelden voor alle kerkelijke verkiezingen (natuurlijk tot eventueele wijziging). Als het punt behandeld moet worden bij een verkiezing zelve, krijgt de beslissing altijd een eenigszins persoonlijk karakter, zeer tot schade van orde en vrede en rust.

In zake de verkiezing te X kan ik dus niet anders zien, dan dat de voorzitter van den kerkeraad en met hem de kerkeraad (althans zijn meerderheid) correct en naar recht heeft gehandeld, toen hij, bij staking der stemmen en bij gemis aan eene daarvoor geldende kerkeraadsbepaling, den meest gewonen kerkelijken weg volgde, en liet herstemmen.

De verdere bezwaren van br. A, al waren zij in alle gevallen geheel met de feiten in overeenstemming, hebben geenerlei beteekenis voor den uitslag der herstemming. Of één of meer personen al dan niet gelachen hebben (hoe ongepast dat misschien zijn kon), en of één of meer personen anderen hebben opgewekt om op X of Y te stemmen, (hetgeen snel altijd gebeuren zal, als stemgerechtigden over een te houden stemming met elkander spreken; als men maar niet „sectarisch” optreedt; hetgeen echter eene stemming ook nog niet onwettig zou maken), en of er misschien één persoon heeft medegestemd die onder censuur stond (’t geen op den uitslag geen invloed kon hebben, omdat het niet van ééne stem afhing), — zijn altemaal punten, waarvoor vermaning, berisping, onderwijzing enz. noodig is, maar geen zaken, die iets beteekenen, waar het de wettigheid der stemming geldt.

Zou br. A daarvan niet in der minne te overtuigen zijn, b.v.

|158|

door een bezoek van kerkvisitatoren? En zouden deze ook verder niet tot vrede in X kunnen medewerken naar bevind van zaken aldaar?

In ieder geval moet de Classe in zake de verkiezing naar recht uitspraak doen. En in zulke gevallen is dan doorgaans ook zaak erbij te besluiten (’t geen ook vroeger doorgaans geschiedde), dat de bevestiging der benoemden moet doorgaan, ondanks appèl op Particuliere en Generale Synoden. Anders zou één enkel lid het in zijn macht hebben om b.v. eene kerk als Amsterdam 2 à 3 jaren van ouderlingen en diakenen verstoken. te laten.


Rutgers, F.L. (1921)


KERKELIJK ADVIES BIJ
Kerkorde GKN (1905) Art. 22
Kerkorde GKN (1905) Art. 24