|272|

69. Mogen gemeenteleden oordeelen over kerkeraadshandelingen?

 

(1908.)

119. Om de zaak waarover ge mij schrijft, beslist en volledig te kunnen beoordeelen, zou ik natuurlijk de twee B.B., die zich bij den kerkeraad bezwaard hebben, ook moeten hooren. Intusschen, geven uwe uitvoerige mededeelingen mij ook reeds veel. En daarop afgaande meen ik wel te kunnen zeggen, dat uw kerkeraad, in formeelen zin, geheel correct heeft gehandeld. Slechts tot twee opmerkingen geeft uw schrijven mij aanleiding.

Gij schrijft, met betrekking tot den br., die tegen een kerkeraadshandeling met een ander bezwaar had, dat dit „hem niet aanging”, daar de kerkeraad hem niet kon „erkennen als rechter over die zaak”, omdat „de beoordeeling van een daad van den kerkeraad wel toekomt aan een meerdere vergadering, maar niet aan een gemeentelid.”

Dit nu geldt zonder twijfel van kerken, die hierarchisch ingericht zijn of die het collegiale stelsel volgen; maar het geldt zeker niet in Gereformeerde kerken, waar iedere kerkeraadshandeling, die naar buiten werkt, vrijelijk door ieder gemeentelid mag, en tot op zekere hoogte zelfs moet „beoordeeld” worden. De finale beslissing staat daarom niet bij eenig gemeentelid, of zelfs bij de gezamenlijke gemeenteleden, maar bij den kerkeraad (eventueel bij de meerdere vergaderingen); maar „critiek” van gemeenteleden mag toch nooit door een kerkeraad worden tegengewerkt of ter zijde gesteld. Natuurlijk, behoudens zijne roeping om, wanneer de critiek blijkbaar uit een verkeerd beginsel voortkomt of onbehoorlijk wordt uitgebracht, daarnaar te vermanen, berispen, onderwijzen, enz.

Natuurlijk geldt dit ook voor critiek op den Dienst des Woords, die onder toezicht van den kerkeraad staat. Daarbij is zeker de regel, dat een bezwaard gemeentelid, eerst zelf met den Dienaar des Woords gaat spreken. Maar, uit formeel oogpunt kan de kerkeraad eene eventueel bij hem inkomende klacht niet afwijzen of ter zijde stellen. Dat baat ook niets; eerder het tegendeel.

En daarom zou ik, in uw geval, dien br., die bezwaar had niet verhinderd hebben, zijn bezwaar in den kerkeraad uit te spreken

|273|

en toe te lichten. Niet, om dan daarover met hem in discussie te treden; maar eenvoudig, om hem gelegenheid te geven, zich uit te spreken; waarna hij dan weer kon heengaan, en de kerkeraad verder zijn besluit nam (in dit geval: dat zijn bezwaar ongegrond was).

Formeel is het zeker geen bepaalde fout, wanneer een kerkeraad zulke tegemoetkomingen achterwege laat. Maar voor de zaak zelve is het toch niet practisch.

Wat u en den kerkeraad nu verder te doen staat, als het beste middel om de moeielijkheid op te lossen, kan ik niet beoordeelen, daar ik de personen en de omstandigheden niet genoegzaam ken.

In ieder geval moeten die beide B.B. goed onderricht en vermaand worden, dat het gansch niet aangaat, zich om deze zaak aan de Avondmaalsviering te onttrekken, en alzoo ongehoorzaam te worden aan hetgeen Christus zelf, ook voor hen, geordineerd heeft. Ik begrijp zelfs niet, hoe geloovigen, uit eene zaak als deze, aanleiding kunnen nemen tot wegblijven van het Avondmaal.


Rutgers, F.L. (1921)


KERKELIJK ADVIES BIJ
Kerkorde GKN (1905) Art. 37