|281|

75. Over de vergadering van den kerkeraad met en zonder diakenen.

 

(1912.)

127. Gaarne beantwoord ik uw vier vragen, voor zooveel dit in het kort bestek van een brief mogelijk is.

Ad 1am. Of het wenschelijk is, dat men in eene gemeente van ongeveer 900 zielen, waar de kerkeraad bestaat uit zes ouderlingen en vier diakenen (natuurlijk met een predikant) tot splitsing van den kerkeraad overgaat.

Die vraag zal wel niet letterlijk zóó bedoeld zijn; want „splitsing van een kerkeraad”, waaruit dan twee kerkeraads-deelen ontstaan zouden, is natuurlijk altijd onmogelijk. In Gereformeerde kerken hier te lande bestaat de kerkeraad altijd uit de predikanten en de ouderlingen, volgens art 37 K.O., en wanneer dan in kleine kerken, volgens art. 38 K.O. ook de diakenen „tot den kerkeraad genomen worden”, dan moeten zij geacht worden, als hulpouderlingen mede dienst te doen, evenals in zulk geval ook de ouderlingen als hulp-diakenen zijn te beschouwen. Wanneer dit nu, wegens uitbreiding der kerk of om andere redenen, niet meer noodig geacht wordt, dan stelt men de tot dusver toegepaste bepaling van art. 38 buiten werking, zoodat de diakenen niet meer tot den kerkeraad worden genomen, tenzij dan voor speciale zaken, die, deels in de Kerkenordening, deels door usantie en plaatselijke regeling, daarvoor zijn aangewezen. Dat is dus geen „splitsing” van den kerkeraad, maar alleenlijk eene wijziging in zijne samenstelling. Men krijgt dan een kerkeraad, die bestaat uit de predikanten en ouderlingen, en die de gewone „kerkeraad” blijft, maar die voor sommige zaken zich uitbreidt tot een vergadering van „kerkeraad met diakenen” (die men dan ook wel den „breeden” of den „grooten” kerkeraad kan noemen, ter onderscheiding van den gewonen „kerkeraad”). En de diakenen houden dan hunne „diakonale vergadering” volgens art. 40 K.O.; maar dat is dan natuurlijk geen deel of stuk van „den kerkeraad”.

Of zulke buiten werking-stellen van art. 38 (het slot) in eene kerk, die om haar zielental min of meer tusschen klein en groot in staat, al-dan-niet wenschelijk is, hangt veel af van plaatselijke

|282|

toestanden en omstandigheden. Het mag geschieden, volgens art. 38, wanneer het aantal ouderlingen ten minste 3 is; maar het zal wel in den regel niet wenschelijk zijn, wanneer het aantal ouderlingen niet veel boven dat cijfer komt. Waar het 6 bedraagt, moet plaatselijk beoordeeld worden, of het wenschelijk is. Dat in zulk een kerk de diakenen, bij hun eigenlijke werk als zoodanig, ook nog hulpdienst doen, voor de regeering der kerk, voor het oefenen van opzicht en tucht enz., kan natuurlijk niet bepaald „noodig" genoemd worden.

Ad 2am. Of mij ook bekend is, hoe in onze kerken die zaak elders geregeld is in een dergelijk geval.

Neen, dat is mij niet bekend; want daarvan bestaan geen opgaven of statistieken. Ge zoudt het kunnen te weten komen, wanneer ge u om informatie wendt tot kerken, die in het Handboekje vermeld zijn met een aantal van ongeveer 1000 zielen.

Ad 3am. Of de kerkeraad te dier zake beslissen kan, dan wel of het wenschelijk is de gemeente daarover eerst te hooren.

Bij alle kerkeraadsbesluiten van eenige beteekenis acht ik het altijd wenschelijk. dat de kerkeraad wete hoe men in het algemeen in de gemeente daarover denkt. Niet, om zich dan maar daarnaar te regelen of zich daaraan te onderwerpen; maar om bij zijn besluit ook daarmede rekening te houden, terwijl de verantwoordelijkheid voor het besluit dan toch altijd bij den kerkeraad zelven blijft, en geenszins op „de gemeente” kan gelegd worden. En daarom acht ik het in den regel ook beter, dat zulk „hooren der gemeente” particulier geschiedt, dan dat het geschiedt in eene samenkomst der gemeenteleden, die dan licht gaan denken, dat zij eene soort van „oppermacht” over den kerkeraad hebben; het idee van „volkssouvereiniteit”, dat in de kerk „independentistisch” en „revolutionair” zou zijn. Om welke reden ook in samenkomsten der gemeenteleden liefst nooit eene stemming over zaken te houden is.

Ad 4am. Wat behoort in het bedoelde geval tot de werkzaamheden van den „kerkeraad met diakenen”?

Dit kan ik hier nu niet alles gaan uiteenzetten en motiveeren. Voor Amsterdam is dit omschreven in de (indertijd door mij opgestelde) „Regeling der werkzaamheden van de Dienaren des Woords, de ouderlingen en de diakenen” alhier, afgedrukt in de

|283|

„Plaatselijke regelingen voor de Geref. kerk te Amsterdam”, waarvan zeker wel een exemplaar voor den kostenden prijs te krijgen is, als men zich adresseert aan het „Bureau van de kerkeraad der Geref. kerk”, Keizersgracht 566.


Rutgers, F.L. (1921)


KERKELIJK ADVIES BIJ
Kerkorde GKN (1905) Art. 38