71. Over samenroeping, leiding en rechten van  gemeentevergaderingen

 

(1899.)

121. Eene vergadering „van gemeenteleden” is niet mogelijk, tenzij de „kerkeraad”, in zijne qualiteit, die samenroepe. Altijd behoudens het zeer exceptioneele geval, dat ergens alle leden des kerkeraads op eens wegvallen; in welk geval echter de naburige

|274|

kerken moeten helpen, en dus de Classe voor de samenroeping zorgt, en daarna de samenkomst te leiden heeft. Maar dit geval nu daargelaten, kan eene vergadering van gemeenteleden alleen door den kerkeraad, als het bestuur der gemeente, worden samengeroepen.

Maar het spreekt wel vanzelf, dat die kerkeraad dan niet op eens zijne qualiteit of zijn karakter verliest; zij het ook slechts voor den duur van die gemeentelijke samenkomst, zoodat daarvoor dan een afzonderlijk bestuur, ter leiding, zou te kiezen zijn. Zelfs bij eene gewone vereeniging zou het ongerijmd zijn, te stellen, dat, wanneer het bestuur eene algemeene vergadering heeft samengeroepen, dan tijdens den duur van die vergadering het bestuur als het ware tijdelijk geschorst zou zijn, en er voor die vergadering een nieuw bestuur zou te kiezen zijn. En dit zou nog veel minder gaan in de kerk, waar de ambtsdragers wel door de gemeente zijn aangewezen, maar toch hun ambt hebben van, en namens, den Koning der kerk, den Heere zelven. Zelfs de independenten (van wier revolutionaire beginselen van volkssouvereiniteit hier en daar in onze kerken wel iets is ingedrongen), die de ambten loochenen, en alleenlijk predikanten en ouderlingen wilden hebben als uitvoerders van den wil der gemeente, hebben toch nooit gesteld, dat in hunne zoogenaamd souvereine algemeene vergaderingen van gemeenteleden de predikanten en ouderlingen niet als zoodanig hadden op te treden. Hoe iemand in X aan iets dergelijks komt is mij inderdaad een raadsel.

Misschien komt het, doordat er zijn, die niet weten, wat in onze Geref. kerken een predikant en ouderling is, en wat hun ambt meebrengt; denkende (natuurlijk zonder onderzoek), dat die enkel zijn voor prediking, catechisatie, huisbezoek, en voorts tucht en achtgeving op leven en leer. Dezulken moeten dan eens herinnerd worden aan hetgeen onze kerken, van den aanvang af, geheel anders bepaald hebben. Volgens artt. 16 en 23 K.O. hoort er ook toe: „te bezorgen dat alles eerlijk en met orde geschiede”; alles, namelijk in de gemeente, en dus ook in officieele gemeentelijke vergaderingen. En in de Formulieren van bevestiging van predikanten en ouderlingen, waarvan het laatste toch jaarlijks aan de gemeente wordt voorgelezen, staat ook op vele plaatsen het

|275|

noodige over „regeeren” en „regeering” der kerk, aan de opzieners opgedragen.

Indien een aantal gemeenteleden willen samenkomen als een soort van „gezelschap van vrienden,” dan is het natuurlijk een ander geval. Maar dan is van gemeentelijke vergadering ook geen sprake. Particulier kunnen gemeenteleden evengoed, als andere menschen, natuurlijk wel eens samenkomen, en dan zelve voor zulk eene samenkomst bepalingen maken. Maar gemeentelijke samenkomsten (voor kerkelijke verkiezingen en voor het bespreken van kerkelijke belangen volgens oproeping van den kerkeraad) staan uit den aard der zaak onder leiding van den kerkeraad. En deze mag zelfs niet toelaten, dat zaken van tucht of kerkregeering op zulke samenkomsten beslist worden: immers voor zulke zaken is en blijft de kerkeraad zelf de handelende persoon, en verantwoordelijk.


Rutgers, F.L. (1921)


KERKELIJK ADVIES BIJ
Kerkorde GKN (1905) Art. 37