|203|
Artikel 25 en 26.
Der Diakenen eigen ambt is, de aalmoezen en andere armengoederen naarstiglijk te verzamelen, en die getrouwelijk en vlijtiglijk, naar den eisch der behoeftigen, beide der ingezeten en vreemden, met gemeen advies uit te deelen, de benauwden te bezoeken en te vertroosten, en wel toe te zien, dat de aalmoezen niet misbruikt worden; waarvan zij rekening zullen doen in den Kerkeraad, en ook (zoo iemand daar bij wil zijn) voor de gemeente, op zulken tijd als de Kerkeraad het goedvinden zal.
De Diakenen zullen, ter plaatse waar huiszittenmeesters of andere aalmoezeniers zijn, van dezen begeeren goede correspondentie met hen te willen houden, ten einde de aalmoezen te beter uitgedeeld mogen worden onder degenen die meest gebrek hebben.
55. Welke bevoegdheid heeft de Kerkeraad tegenover de diakenen?
(1901.)
91. Uwe vraag: „welke is de bevoegdheid van den kerkeraad in zake de diakonie?”, geheel in het algemeen gesteld, is veel te omvangrijk, om in een brief te kunnen behandeld worden. Daarbij zouden zóóveel punten moeten onderscheiden worden, dat er inderdaad een geheele verhandeling voor noodig zou zijn.
Er komt bij, dat ik niet eens weet, hoe in uwe gemeente de diakonale zaken geregeld zijn. Hier te Amsterdam heeft de Geref. kerk een klein aantal, door den kerkeraad gemaakte, fundamenteele „Plaatselijke regelen voor de armenverzorging” 1) die natuurlijk
1) RAPPORT aan den kerkeraad over de
plaatselijke regeling van de armenverzorging; ingediend door de
Commissie ad hoc, in de kerkeraadsvergadering van den 6 Februari
1890.
De kerkeraad heeft in zijne vergadering van den 19 December 1889
➝
|204|
weêr berusten op de regelen en beginselen van de Kerkenordening), en voorts een aantal daarop rustende Diakonale „regelingen”, door de Diakenen gemaakt, en door den kerkeraad goedgekeurd. Daardoor kunnen hier niet licht quaestiën of conflicten ontstaan, en vinden zij eventueel altijd spoedig oplossing. Maar nu weet ik niet, wat er te dien aanzien in uwe gemeente bestaat; zij het ook misschien slechts in den vorm van vroegere kerkeraadsbesluiten.
In het algemeen staat natuurlijk de dienst der barmhartigheid, even goed en om dezelfde reden als de dienst des Woords, en de dienst van opzicht en tucht, onder de regeling, het toezicht en de eventueele beslissing, niet van de Dienaren des Woords (voor hun werk), of van de ouderlingen (voor hun werk), of van de diakenen (voor hun werk), maar van den kerkeraad als het bestuur der gemeente (voor diakonale en eenige andere zaken, uitgebreid, doordat voor zulke zaken ook de diakenen ertoe hooren); bij appèl evenzoo, van de gezamenlijke kerkeraden in Classen en Synoden. Althans in grootere kerken: want in kleinere kerken (gelijk de
➝ uitgesproken, dat hij er toe wenscht over te gaan, om,
gelijk hij den dienst des Woords en den dienst des
Ouderlingschaps in het algemeen geregeld heeft, met overlating
van de nader te maken schikkingen aan de Dienaren des Woords en
aan de Ouderlingen zelve, in gelijken zin ook eenige leidende
regelen vast te stellen voor den dienst der barmhartigheid,
conform art. 15 van de in December 1886 vastgestelde
provisioneele kerkeraadsregeling, en heeft aan eene Commissie
bestaande uit de B.B. predikanten Renier en Rutgers, ouderlingen
Hermans en De Hartog, en diakenen Buré, Van Schaick, P.N. de
Vries en Van der Bom, opgedragen hem van een daartoe strekkend
ontwerp te dienen.
Deze Commissie heeft thans de eer, het volgende ontwerp aan den
kerkeraad voor te stellen.
Plaatselijke regelen voor de armenverzorging bij de
Nederduitsche Gereformeerde Kerk van Amsterdam.
Art. 1. Alle officieele en algemeene inzameling van gaven voor de
armen wordt door den kerkeraad vastgesteld. De openlijke
aanbeveling aan de gemeente geschiedt, hetzij door hemzelven of
van zijnentwege, hetzij onder zijne goedkeuring door de
Diakenen.
Aanbevelingen en inzamelingen door persoonlijk bezoek bij enkele
leden der gemeente blijven aan de prudentie der Diakonale
vergadering overgelaten.
Art. 2. De diakenen worden in overeenstemming met hunne eigene
huishoudelijke indeeling door den kerkeraad in de Wijk-commissiën
gecommitteerd.
Art. 3. De Diakenen maken en wijzigen hun eigen huishoudelijk
reglement, ➝
|205|
meeste zijn (fungeeren de diakenen volgens de K.O. ook eenigszins als hulp-ouderlingen, en ouderlingen als hulp-diakenen, zoodat de verhoudingen dan weêr anders zijn.
Maar de regeling, het toezicht en de eventueele beslissing van kerkeraad (of Classe of Synode) brengt nu anderzijds niet mede, dat men de grenslijn tusschen de ambten uitwischt, en dat de een kan gaan doen wat des anderen is. Zoo b.v. zou het niet aangaan, dat een kerkeraad ten aanzien van een bepaalden arme, die zich beklaagde, dat hij van de diakenen te weinig kreeg, nu ging bepalen dat hij meer moest hebben en dan zelf het bedrag ging vaststellen. En evenmin zou een diaken, die in zake een bepaalden onderstand zijn zin niet gekregen had, bij den kerkeraad gehoor mogen vinden, als hij nu het bedrag van dien onderstand door den kerkeraad wilde laten bepalen. Een kerkeraad stelt algemeene regelen voor de uitoefening van het ambt, maar moet de uitvoering
➝ en doen van alle daarin door hen gemaakte bepalingen na
de vaststelling telkens mededeeling aan den kerkeraad.
Vóór de vaststelling, die aan de Diakonale vergadering blijft,
wordt door deze aan den kerkeraad gevraagd, of hij te dien
aanzien ook aanmerkingen of opmerkingen heeft mede te deelen.
Art. 4. Voor besluiten der Diakenen, strekkende tot vaste
geldbelegging of tot geldleening, of tot aankoop, verkoop,
bezwaring of verpanding van goederen, zoo mede voor besluiten,
strekkende tot het voeren van rechtsgedingen, tot het aangaan van
overeenkomsten of contracten, waaraan de kerk in hare Diakonie
gebonden wordt, of tot het in het leven roepen van stichtingen,
wordt de goedkeuring van den kerkeraad vereischt.
Heeft de kerkeraad zijne goedkeuring verleend, dan wordt de
uitvoering aan de Diakonale vergadering overgelaten.
Art. 5. De Diakenen zenden jaarlijks, vóór den 1 Maart aan den
kerkeraad de rekening en verantwoording van hun beheer over het
laatstverloopen burgerlijk jaar.
Art. 6. In hun beheer en wijze van armverzorging, voor zoover
art. 4 hierbij niet in aanmerking komt, gaan de Diakenen naar
eigen inzicht te werk.
Art. 7. De Dienaren des Woords wonen, voor zooveel hun dit
oorbaar dunkt, de vergadering der Diakenen bij.
Art. 8. De Diakenen kunnen, voor zooveel zij dit wenschen, bij de
vergadering van den gewonen kerkeraad tegenwoordig zijn.
Art. 9. De uitdrukking „kerkeraad” beteekent in deze regeling met
uitzondering van art. 8, niet den gewonen kerkeraad, uit Dienaren
des Woords en Ouderlingen bestaande, maar den grooten kerkeraad,
d.i. den kerkeraad met Diakenen.
|206|
aan de ambtsdragers overlaten; behoudens tusschenkomst bij nalatigheid, misbruik van macht, wanbeheer, enz.
In het algemeen is dus niet met een enkel woord te zeggen, wat de kerkeraad doen moet, als een arme broeder zich bij hem over de diakenen beklaagt, of als een diaken bij den kerkeraad protesteert tegen een besluit der diakonale vergadering. Nl. of de kerkeraad dan, al of niet, competent is om de zaak in behandeling te nemen en te beslissen. Immers vele gevallen zijn daarbij te onderscheiden.