§ 50. Hoe de valsche kerk opkomt.

Wel te onderscheiden van deze schijnkerk is ten slotte die ontzettendste van alle deformatiën, die uitloopt in het optreden der valsche kerk of de kerk van den antichrist. Nog altoos is de

|113|

leer van den antichrist in de kerk weinig ontwikkeld en meenen de meesten dat antichrist eensluidend is met satan. Dit is stellig zoo niet. Satan stelt zich tegenover God, en bootst in de radeloosheid van zijn onmacht al het doen Gods na, of het hem gelukken mocht, met Gods eigen instrumenten zijn koninkrijk af te breken. De antichrist daarentegen duidt aan zulk een persoon, in wien den Satan iets soortgelijks laat optreden, als de Heere God liet optreden op aarde, toen Hij ons den Middelaar zond. Zulke antichristen zijn er nu velen en staan er door alle eeuwen op, in zoo verre ook de mislukte en zwakke pogingen van Satan, om een tegenchristus te scheppen, door de apostelen met dien naam bestempeld worden. Maar ook de eigenlijke antichrist is alleen hij, in wien het Satan gelukken zal eenmaal zijn bedrieglijken schijn en misdadige vertooning een tijdlang door te zetten. Evenals nu Christus zijn kerk en Koning jezus zijn onderdanen heeft, zoo poogt ook Satan, altoos het doen Gods nabootsende, een kerk voor zijn antichrist en onderdanen voor zijn valschen koning te formeeren. Vandaar het gestadige streven van Satan, om een tegenkerk, een antichristelijke, een valsche kerk te openbaren. Dit nu kan Satan niet door nieuwe stichting doen. Daartoe is hij te onmachtig. En zoo komt het dat Satan er telkens op loert, om in een bestaande kerk in te sluipen en die kerk onder valschen schijn om te zetten in haar tegendeel. Gelijk in den zeeoorlog de vijand er soms op uit is, om een weerbaar schip van zijn tegenpartij te enteren, het bootsvolk dat er op was in boeien te slaan, er zijn volk in te zetten; en dan met de ram of het geschut van vijands eigen schip onder valsche, bedrieglijke vlag, zijn overige schepen in den grond te boren, zoo ook is de toeleg van Satan. Hij breekt daartoe de kerk niet af, maar maakt haar juist machtig. Hij neemt de heiligheden niet weg, maar misbruikt ze. En wel zijn het grijpende wolven die hij binnenlaat, maar die grijpende wolven zien er van buiten alle uit als lammeren; zoo naïef loopen ze in de lammerenvacht om. Deze valsche kerk wordt dan bediend door duivelen, maar van wier duivelenaard niets uitkomt, doordien ze zich voordoen als engelen des lichts. Het is, om het beeld van een kranke te nemen, niet de teringlijder, die aan uitputting inzinkt, maar veel meer de bezetene, die sterk en boosaardig, terwijl gij dacht een lijder te vinden, dien ge verzorgen zoudt, u aanvliegt, bij de keel grijpt en, zoo God het niet verhoedt, u vermoordt.

Scherp dient derhalve onderscheiden tusschen wezenlijke kerken van Christus, die in staat van deformatie verkeeren; tusschen schijnkerken, die ophielden kerken van Christus te zijn, omdat de

|114|

deformatie er bij ten einde liep; en tusschen de valsche kerken, bij wie de deformatie slechts dienst deed, om een satanische contraformatie in het leven te roepen.

Van deze valsche kerk beleden onze vaderen „dat zij haar en hare ordonnantiën meer macht en autoriteit toeschrijft dan den Woorde Gods en zich aan het juk Christi niet wil onderwerpen; dat zij de sacramenten niet naar den Woorde Christi bedient, maar daaraan toe of afdoet, gelijk als het haar goed dunkt; dat zij zich grondt meer op de menschen dan op Christus; en vervolgt degenen die heiliglijk leven naar den Woorde Gods en die haar bestraffen van hare gebreken, gierigheid en afgoderijen.”

Intusschen heeft ook deze valsche kerk hare onderscheidene graden. Gelijk een bezetene door één, maar ook door een millioen demonen kan bezet zijn, zoo kan ook een kerk door groote of mindere listigheid van Satan worden omgeleid. En evenzoo, gelijk er bezetenen waren, voor wie nog naar Jezus geroepen werd, en die Jezus op dat gebed van hun demonen verloste, zoo kunnen er kerken zijn, die ten deele en tijdelijk instrumenten van den Satan waren geworden, en die de Heere toch weer op het ootmoedig gebed van Satans inwerking vrijmaakt. Men zij dus ook op dit punt tegen overijld oordeelen op zijn hoede. Ongetwijfeld lag de kerk van Christus, in de dagen toen Luther optrad, schier geheel in banden van den Satan gebonden, en toen Rome het bloed van Gods heiligen dronk, was er zeer stellig een anti-christelijke macht in haar kerkorganisme gevaren. Het zou laf en ongeestelijk zijn, dit niet te durven uitspreken. Of daarentegen de Roomsche kerken als zoodanig derwijs geheel en duurzaam van den Heiligen Geest verlaten zijn, dat de Paus de antichrist zou zijn, is een vraag, die wel in 1603 door de Fransche kerken op haar synode in bevestigenden zin is beantwoord, maar zonder dat de gereformeerde kerken van hier en elders dit artikel, hoezeer er kennisse van dragende, te Dordrecht in haar belijdenis overnamen. Onze vaderen dorsten blijkbaar deze absolute uitspraak, hoezeer er toe overhellende, niet geheel aan, en gingen integendeel voort ook den in Romes kerken toegedienden Doop, als geldend Sacrament te erkennen; en overmits nu het Sacrament niets is zonder de werking der genade, zoo beleden ze derhalve, dat ook in deze geheel ontaarde kerken nog genade des Heeren werkende was.

Leggen we ons bij dit oordeel onzer vaderen neder, dan volgt hieruit, dat er dusver wel gedeeltelijk vervalsche en in zooverre valsche kerken gezien zijn, maar de absoluut-valsche kerk, d.i. de voltooide openbaring van de kerk, waarin Satan

|115|

zijn eindtriomf zal pogen te vieren over den Christus, dusver nog toeft.

Beware God Almachtig ons, dat daarbij onze kerken geen dienst van instrument voor Satan mogen doen, en opdat Satan onze kerken niet met zijn demonischen invloed beziele, wordt zelven, o, belijders des Heeren, niet van den Booze bezeten, maar wone, werke, bidde in u, als in zijn wettigen tempel, onze hemelsche Leeraar en aanminnige Trooster, God de Heilige Geest!