§ 34. Wat de roeping der kerken ten opzichte van de scholen zij.

Het onderwijs vormt een eigen zelfstandigen kring van geestelijke werkzaamheid, evenals de huiselijke opvoeding. Het komt derhalve aan de kerk niet toe, het schoolwezen zonder meer aan zich te trekken. Dit zou de burgerlijke ontwikkeling tegenhouden, gelijk Romes

|82|

sterke inmenging met het huiselijk leven in tal van landen het huiselijk leven heeft gedood.

Wel heeft daarentegen de kerk zich met de school in te laten in deze drieërlei opzichten: 1º. heeft de kerk, bij wijze van waarneming, scholen te stichten, te voeden en in stand te houden, voor zooverre die ontbreken door anderer verzuim, of ook door inmenging van onbevoegden wel bestaan, maar bestaan in verkeerden geest; 2º. heeft de kerk voor de kinderen harer behoeftigen te zorgen, dat ze onderwezen worden, wat zuinigheidshalve vanzelve leidt tot de stichting van Diaconiescholen; en 3º. heeft de kerk bij zelfstandig optreden der scholen te waken voor de goede onderwijzing in de zuivere waarheid, die naar den Woorde Gods is.

De eerste en laatste dezer regels gelden voor het onderwijs in alle graden; het Hooger onderwijs incluis. Krachtens haar natuur en wezen komt het aan de kerk niet toe, om wetenschappelijk te onderwijzen, al staat het haar volkomen vrij, om kweekscholen op te richten ten einde te voorzien in de behoefte aan candidaten voor den Heiligen Dienst. Ontbrak daarentegen alle gelegenheid om onderwijs in de hoogere wetenschappen te ontvangen, of was het bestaande onderwijs voor Christen-jongelingen onbruikbaar, dan zou de kerk wel terdege gehouden zijn, niet krachtens haar eigen ambt, maar bij wijze van waarneming, in deze leemte te voorzien. Maar ook, waar, ’t zij dan door particulieren, ’t zij door de overheid Hoogescholen, die voor de kinderen van haar Heiligen Doop bruikbaar zijn, wierden opgericht, zou de kerk toch altoos hebben te waken en toe te zien, dat de aanraking van, het aldus gegeven onderwijs met de waarheid Gods aan die waarheid geen afbreuk dede.

Zij, de kerk van Christus, is de pilaar en vastigheid der waarheid, en wáár dus ook, ’t zij binnen ’t zij buiten haar kring, die Waarheid, die naar den Woorde Gods is, bedreigd wordt of in gevaar geraakt, daar is het haar recht en haar roeping, om luide haar stem te verheffen en met heldenmoed op te komen voor de rechten van haar Koning en Heer!