§ 16. Of er in één zelfde plaats meer dan ééne kerk kan geformeerd worden.

Mogen de geloovigen bij het formeeren der kerken niet naar willekeur te werk gaan, maar zijn ze gebonden, zoo aan de eenheid van het lichaam als aan de bepaling van ieders woning, die God de Heere bescheiden heeft, zoo ontstaat de vraag of alle geloovigen in één zelfde plaats slechts ééne kerk saâm kunnen formeeren.

Deze ééne vraag valt weer in twee anderen uit elkander, t.w.: mag men in de onderscheidene deelen van grootere steden afzonderlijke kerken formeeren; en mag men zonder de steden in te deelen, twee gelijksoortige kerkformatiën naast elkander plaatsen.

Op beide vragen nu moet ontkennend geantwoord. De eenheid der burgelijke gemeenten bepaalt van zelf het terrein voor afzonderlijke kerkformatie. Waar, gelijk in Londen, de zoogenaamde stad slechts een bijeenvoeging van dertig en meer gemeenten is, elk met een eigen burgerlijke huishouding, is splitsing dus eer geboden dan te ontraden. Maar blijft de burgerlijke gemeente één, dan behoort ook de formatie der kerk één te blijven, ook al omvat ze dan een getal van honderd duizend en meer zielen. Iets, wat echter allerminst in zich sluit, dat er in deze ééne kerk geen onderdeelen of kerspelen konden geformeerd

|37|

worden, mits aan het hoofd van al deze onderdeelen slechts ééne kerkeraad sta en deze de eenheid der gemeente representeert.

En evenzoo moet ontkend, dat naar den eisch van het beginsel meerdere kerkformatiën naast elkander op hetzelfde terrein mogen aanwezig zijn. Een Luthersche of gescheidene Gereformeerde kerk naast een van ouds bestaande Gereformeerde kerk in één zelfde stad, haar leden in dezelfde straten tellende, is niet gelijk het behoort, ook al moet het om ’t gebrekkige van den toestand, soms tijdelijk geduld. Slechts wat in Belijdenis der waarheid principiëel uiteenloopt mag zich afzonderlijk formeeren; wat daarentegen één in belijdenis is, hoort saâm. En aan den strengen eisch van het beginsel zou dan eerst recht geschieden, indien men bij verschil in Belijdenis van ondergeschikte punten niet rustte eer men hierin „hetzelfde gevoelde”, om voorts aan allen, die tegen deze Belijdenis der waarheid overstonden, het recht op den naam van kerk te ontzeggen.

Intusschen is in Rome blijkbaar aan welke gevaren de geloovigen zich blootstellen, indien ze bij het in praktijk brengen van dit beginsel, geen rekening houden met het gebrekkige en onvolkomene van onze toestanden.

Deze toch maken het noodzakelijk, dat men steeds in de conscientie een grens eerbiedige, die nimmer mag overschreden. Waar de formatie der kerken op vrije aaneensluiting van de geloovigen berust , kan noch mag de eenheid der kerkformatie verder strekken dan de eenheid in overtuiging gaat, en moet alzoo kerkformatie nevens onze kerk, mits op den grondslag van afwijkende belijdenis, worden geduld.

Ja zelfs dan als bij volkomene overeenstemming in de belijdenis nochtans om uitwendige oorzaken, twee kerkformatiën in één zelfde stad of dorp naast elkaâr staan, mag in abnormale toestanden de ééne aan de andere het recht op den eerenaam van kerk niet betwisten, maar dient over en weder geijverd met liefdedrang om beide kerken te vereenigen.


Kuyper, A. (1883)