|xxi|

 

Inleiding.

 

Ter inleiding van het hier volgend tractaat slechts een kort woord.

Juist doordien reformatie der kerken ook thans weer aan de orde is, heeft Luthers vierde eeuwfeest een te ernstiger beteekenis.

Ook in Luthers dagen stak men niet onbedacht de hand uit tot slooping van wat onherstelbaar vermolmd was. Aan Luthers optreden was een langdurige en ernstige bestudeering van het kerkrecht voorafgegaan, en in tal van geschriften was de zaak van de reformatie der kerken destijds vooraf bepleit.

Zonder zulk een voorbereiding zou door Luthers optreden slechts een chaös zijn ontstaan. Nu schikt zich na de breuke, die hij in het leven riep, schier alles van zelf, en metterdaad bewonderingswaard is het, hoe in die dagen der reformatie de meest juiste begrippen over kerk en kerkrecht en kerkbestuur bij predikanten, ouderlingen en gemeenteleden ontwikkeld waren.

Zóóver zijn wij thans, helaas, nog niet.

Wel is de reformatie onzer kerken aan de orde gesteld, maar de meeningen er over loopen nog te ver uiteen. Er ontbreekt nog een communis opinio. De weg, dien het op moet, is in veler voorstelling nog zwevend.

Dit leidt tot onaangename wrijving, en een deeling in groepen die daarom onzuiver is, omdat velen alleen op den klank af meêdrijven, en men aldus wat sâamhoort vaak scheidt.

Toch mag het gewichtige werk der reformatie van onze kerken daaronder niet lijden.

Of God de Heere het oordeel waaronder onze kerken thans nog gebukt liggen, nog zal willen verlengen, staat in Zijn vrijmacht. Maar niets ontslaat ons van den plicht der gehoorzaamheid, om in den weg der middelen genezing van de breuke Zijner kerken te zoeken.

De ellende die door zoo jammerlijken kerkstaat over ons land en over de zielen kwam, en nog steeds dreigender komt, is te groot.

De sleutel der kennisse raakt te loor. Op alle wind der leering drijven de onvaste geesten mede. Het huis onzes Gods werd tot een aanfluiting. En de teederder eerbaarheid en godzaligheid begint reeds in onze beste landskringen gevaar te loopen.

|xxii|

Uit dien hoofde schijnt het mij raadzaam, dat die mannen in ons midden, aan wie God de Heere gelegenheid tot indenken en bestudeering van dit gewichtig vraagstuk geschonken heeft, hun denkbeelden over de Reformatie der Kerk in geregelde orde te boek mogen stellen.

Losse weekbladartikelen behandelen het vraagstuk altoos stuksgewijs, en ook in mondeling debat komt men zonder voorbereiding niet verder.

Eerst als een iegelijk die meent een gebaanden weg te kunnen aanwijzen, zijn denkbeelden in orde en in samenhang heeft te boek gesteld, kan er een geregelde bespreking der kwestie aanvangen, en wordt de mogelijkheid tot een handelen met helder bewustzijn geboren.

En het is daarom, dat ik mijn vrije uren dit jaar heb uitgewoekerd, om, waar ik anderen vermaan, zelf niet achter te blijven, en te beginnen met zelf mijn denkbeelden, zoo goed, zoo kwaad ze dan zijn mogen, aan het oordeel mijner broederen te onderwerpen.

Ik poogde dezen arbeid zóó in te richten, dat men door het helder water tot op den bodem kon doorzien.

Om dat doel te bereiken, heb ik mij niet bepaald tot de bespreking van de Reformatie (hervorming) maar aan het hoofdstuk over de Reformatie een ander over de Deformatie (misvorming) der kerk laten voorafgaan. Opdat duidelijk zou zijn wat ik door „deformatie” verstond, liet ik aan dit hoofdstuk weer een ander over de Formatie (vorming) der kerken voorafgaan. En overmits over de „Formatie” der kerken geen eenstemmigheid is te verkrijgen, tenzij men vooraf de algemeene beginselen, die het kerkelijk wezen beheerschen, duidelijk hebbe uiteengezet, meende ik ook deze beginselen in een afzonderlijk hoofdstuk te moeten bespreken.

De indeeling in paragrafen is er op aangelegd, om het naslaan van een of ander onderwerp te vergemakkelijken.

Want, ook al biedt dit tractaat nog slechts het flauwe schaduwbeeld van wat een „handboek voor gereformeerd kerkrecht” behoort te zijn, toch voorzag ik de mogelijkheid, dat men dit tractaat ook in die richting dienst van noodhulp zou laten doen, tot tijd en wijlen een onzer hoogleeraren in het kerkrecht ons dat onmisbare handboek schenke.

En hiermeê zij deze arbeid aan de goede gunste onzes Gods, aan de liefde der broederen en het welwillende oordeel van deskundigen aanbevolen!

Mijn loon zal overvloedig wezen, indien blijken mag, dat dit tractaat meê iets bijdroeg tot reformatie van die vaderlandsche kerken, die al de liefde hebben van mijn hart!

Amsterdam, 1 October 1883.

Kuyper.