§ 48. Van de deformatie, door woekerplanten op den kerkelijken stam, ofte van de secten.

Secten ontstaan bijna altoos door de schuld der kerk, en wel op drieërlei manier. Of namelijk, doordien de kerk een stuk der waarheid verduisteren laat, dat nu in de secte een uitweg zoekt. Of doordien ze aan de behoefte naar gemeenschap der heiligen geen voldoening schenkt, die nu voldoening op eigen terrein najaagt. Of eindelijk, doordien ze de teugels van de tucht laat glippen, en daardoor dwaalleer tot macht laat komen en straks, wortel laat schieten

|111|

tot eigen formatie, meest soms levende van haar eigen kerkelijk levenssap. Ook dit is een der gevaarlijkste deformatiën van de kerk van Christus, die gemeenlijk in milderen vorm, zonder nog als secte op te treden, zich in sectarische paden openbaart. Sectarisme namelijk drijft elke groep reeds in de kerk van Christus, die een aparten kring formeert, en daarvoor een ander middenpunt koos dan het middenpunt der kerk zelve. Het middenpunt der kerk is de geheele waarheid, levende in hem die sprak: „Ik ben de waarheid.” Een groep om dát middenpunt in de kerk, tijdelijk tegen de kerk, geformeerd, blijft kerkelijk en mag nooit sectarisch genoemd. Maar vormt zich een kring van enger verbondenen, die óf een enkel punt uit de volle waarheid uitlichten en tot middelpunt stellen, óf ook in eenig menschelijk persoon, nog levende of reeds gestorven, de samenbinding hunner geesten vinden, òf ook die buiten de genademiddelen hun eigenlijke gemeenschap der heiligen zoeken, dan zijn deze kringen sectarisch in aard en wezen, en moeten bij wettige ontwikkeling tot formeering van eigenlijke secten overgaan. Van schismatieke formatiën behoeft hierbij ter nauwernood gewaagd, daar deze formatiën meestal slechts ontstaan uit morrende ontevredenheid over kerkelijke rechtspraak, of door overdrevene gehechtheid aan kerkelijke uitwendigheden. Deze formatiën blijken dan ook meestal geen wortel te hebben, verdorren spoedig, en sterven uit. Een scheurmaker is dan ook in de schatting der kerk steeds een ontevredene geweest, die uit het vleesch werkte en toegaf aan onheiligen toorn, terwijl de sectarische lieden, en de secten die uit hun woelen opkomen, bijna altoos misleiden zijn, dolende te goeder trouw; personen in wie ernst en hemelzin werkt, maar die deels door de schuld der kerk, deels door eigen onvoorzichtigheid en hardnekkigheid, zich niet tot beter lieten gezeggen. Zoo is bijv. het perfectionisme op dit oogenblik, evenals de ethische kring nog slechts een sectarische beweging in de kerk, terwijl het Darbisme, Irvingianisme, enz. secten zijn, die zich reeds zelfstandig poogden te organiseeren en nu als woekerplanten leven op den kerkelijken stam.


Kuyper, A. (1883)