§ 32. Hoe een kerk in verband treedt met andere kerken.

Een kerk mag niet op zichzelve blijven staan, daar zij niet de kerke Christi is, maar slechts een openbaring van de kerke Christi op ééne enkele plaats. Vergaderingen in andere plaatsen, die insgelijks openbaringen van hetzelfde lichaam Christi zijn, hooren dus bij haar en zij bij deze. Hieruit spruit de stellige verplichting tot correspondentie met andere kerken binnen de perken van het mogelijke. Die verplichting ontstaat intusschen dan eerst, als in andere plaatsen de kerke Christi tot zoodanige openbaring is gekomen, dat ze als kerke Christi herkenbaar is. Is dit niet het geval, dan kan een kerk er geen correspondentie meê aangaan. Verliezen de kerken elders dat karakter, dan moet ze er de correspondentie meê afsnijden. Eenheid van belijdenis is de onmisbare grondslag, waarop alle kerkelijke correspondentie, en dus ook alle kerkverband, moet staan.

|78|

Waar nu zoodanige eenheid van beginsel gebleken is, en alzoo door correspondentie kerkverband moet gezocht, daar behoort dit kerkverband ten doel te hebben: 1º. het uitspreken van de gemeenschappelijke belijdenis der kerken, en het behandelen van gravamina daartegen; 2º. het regelen van den gemeenschappelijken eeredienst en leerdienst; 3º. het onderhouden van weerkeerig toezicht op elkander; 4º. het gemeenschappelijk verdedigen van de rechten der kerken tegenover derden; 5º. het uitwijzen van geschillen tusschen de kerken onderling; 6º. de verzorging van den Dienst des Woords, door het oprichten, indien noodig, van kweekscholen, het keuren van candidaten, het approbeeren van beroepene Dienaren en ontslaan van weggaande, enz.; 7º. het regelen van den overgang van lidmaten uit de eene in de andere kerk, ’t zij voor de bediening van den H. Doop, ’t zij voor die van het H. Avondmaal, door dusgenaamde attestatie; en 8º. het onderhouden van de gemeenschap door afvaardiging van deputaten naar elkanders vergaderingen.

De verzorging der Belijdenis, van den leerdienst en den eeredienst staat daarbij op den voorgrond, overmits hierin zich het geestelijk karakter der kerken afteekent. Formulieren van eenigheid vast te stellen en te waken voor heur handhaving is alzoo de eerste plicht aller kerken die in kerkverband treden. Niet, dit sta duidelijk op den voorgrond, om deze schriften in eenige waardij ook maar bij den Woorde Gods te houden, maar overmits een iegelijk die buiten staat of binnen is, moet kunnen weten wat de kerk van den Woorde Gods houdt. Deze formulieren binden dus nimmer de conscientie. De conscientie bindt alleen de Heilige Schriftuur, aan welke deze formulieren altoos examinabel blijven. Daarentegen staat het niemand vrij in de kerk tegen die formulieren te leeren; behoort een iegeijjk die gravamina heeft, deze bij de kerke aan te brengen opdat ze onderzocht worden; en is een iegelijk gehouden zich óf aan de uitspraak van de kerk in deze te onderwerpen, óf anders uit een kerk, die naar zijn overtuiging tegen het Woord Gods koos, te scheiden. Hierin ligt al het verschil tusschen een Remonstrantsche en Gereformeerde revisie.

Dit kerkverband of deze correspondentie met andere kerken staat onder het bestuur van een Synode, maar overmits niet alle kerken die saâm in correspondentie staan op de Synode saâm kunnen komen, heeft men van ouds en terecht de naburige kerken streeksgewijze nog in kleinere kringen saâmgevoegd onder den naam van Classis. Op deze Classis behooren alsdan alle kerken van de streek saâm te komen, als vrije geconfedereerden of geünieerden; doch naardien nu

|79|

de geheele kerk, en zelfs heur kerkeraden, niet in vollen getalle verschijnen kunnen, komen alleen de Dienaren saâm met de ouderlingen. Deze behooren niet hoofdelijk, maar kerksgewijze te stemmen, onder leiding van een moderamen, dat voor elke vergadering gekozen wordt en wegvalt als de vergadering sluit. Is er geen classis saâm, dan bestaan er niets dan naast elkander liggende kerken, en elk denkbeeld van eenig duurzaam bestuur of moderamen moet als inkruipsel van pauselijke tirannie met ijver uit de kerke Gods geweerd blijven. Wel kan de classis deputaten committeeren, maar nooit anders dan met bepaalde lastgeving. Dus nooit een commissie die als een soort collegie zou beraden en besluiten, maar losse gecommitteerden, die den last der classis uitvoeren, zonder meer.

Uit deze Classis en door deze Classis worden dan afgevaardigden ter Synode gekozen. De tusschenschakel van een Provinciaal kerkbestuur is in elk opzicht met de beginselen van het gereformeerde kerkrecht in strijd, en dat te meer nu men de provinciale Synoden vervallen liet. Rechtstreeks behoort men dus uit de Classis naar de Synode te deputeeren, hetzij naar de provinciale Synode, die dan op haar beurt een generale Synode benoemen, hetzij op eens naar een Synode-nationaal. Maar ’t zij men langs één, hetzij men langs twee trappen naar de Generale Synode opklimme, in elk geval geldt voor deze provinciale en generale Synoden geheel dezelfde regel als voor de classis, Ze komen en ze gaan, zonder eenige Synodale Commissie of eenig Synodaal moderamen achter te laten, en worden telkenmale saâmgeroepen door een kerk of classis die daartoe opdracht ontving; benoemen dan hun moderamen en ontslaan dit, als ze uiteengaan; gecommitteerden worden belast met de uitvoering der besluiten, mits voor een bepaalde zaak en met bepaald mandaat; en deze gecommitteerden doen dan eerst verslag als de Synode opnieuw saâmkomt.

Op deze generale Synode pleegt men dan en terecht ook correspondentie te onderhouden met de kerken buitenslands, voor zooverre die eenzelfde belijdenis hebben. Deze correspondentie kan óf in een bloote begroeting bestaan, óf gelijk te Dordrecht het dubbel doel hebben, om kerken die in moeielijkheden geraakten, te helpen, en om de eenheid van de gereformeerde wereldkerk tegenover andersdenkenden uit te spreken.

Met kerken van een andere belijdenis onderhoudende kerken geen correspondentie, hoewel de nadere verwantschap met de Luthersche kerk er altoos toe geleid heeft, om de kerken, die onder deze benaming staan, met broederlijke genegenheid te bejegenen en steeds

|80|

te staan naar hereeniging, van wat wel saâm hoort, doch, alvorens het in belijdenis één wierd, niet saâm wonen kan.