B21 schorsing en afzetting
predikant
1. Een predikant die een openbare of in ander opzicht ernstige
zonde begaat, in strijd handelt met het door hem ondertekende
bindingsformulier of het ambtelijk vermaan hardnekkig verwerpt,
wordt door de kerkenraad geschorst.
2. De kerkenraad besluit niet tot schorsing dan na instemming van
de kerkenraad van de naburige kerk.
3. Een schorsing geldt voor ten hoogste een periode van drie
maanden.
4. Een schorsing kan eenmaal voor ten hoogste een periode van
drie maanden door de kerkenraad worden verlengd na
goedkeuring van de classis.
5. De kerkenraad beslist of na de schorsing afzetting van de
predikant moet volgen.
6. De kerkenraad besluit niet tot afzetting dan na goedkeuring
van de classis.
1. B21 vervangt art. 53 en art. 79-80 KO1978 inzake schorsing respectievelijk afzetting van een predikant. Het gaat hier om toepassing van de kerkelijke tucht over ambtsdragers, in casu de predikanten. Er is qua systematiek voor gekozen om schorsing en afzetting van een predikant in B21 te plaatsen bij de overige rechtspositionele bepalingen over de predikant. Dat biedt een helderder structuur in relatie tot losmaking en ontheffing. Bovendien komt hierin tot uitdrukking het verschil in doelstelling van kerkelijke tucht en tucht over ambtsdragers. Zie daarover ook de toelichting bij D1.
2. De zondencatalogus die art. 80 KO1978 kent, is niet overgenomen. Enerzijds is een dergelijke lijst slechts indicatief en schiet deze in concreto vaak te kort. Anderzijds hebben de formuleringen een tamelijk statisch karakter en kunnen in de praktijk (deels) achterhaald raken door veranderingen in de tijd en de taal.
3. De gronden voor schorsing en afzetting zijn dezelfde. Het gaat
om drie categorieën:
a. het begaan van een openbare of in ander opzicht ernstige
zonde (vgl. art. 79-80 KO1978);
b. het in strijd handelen met het ondertekende
bindingsformulier (vgl. art. 53 KO1978);
c. het verwerpen van het ambtelijk vermaan (art. 79 KO1978).
|45|
4. De schorsingsduur wordt gelimiteerd tot drie maanden (B21.3) en kan eenmaal voor drie maanden worden verlengd (B21.4). Deze bepalingen ontbreken in de KO1978, maar zijn uit rechtspositioneel oogpunt wenselijk. Een schorsing moet uit zijn aard geen langdurige, slepende kwestie worden. Dat is zowel voor de kerk als de predikant geen gezonde situatie. Aan een schorsing kan evt. ook al een periode van non-actiefstelling zijn voorafgegaan in een onderzoekssituatie. Zie B18.
5. Schorsing komt in de KO1978 op twee plaatsen voor: in art. 53 KO1978 in relatie tot het bindingsformulier (het bekende ‘terstond schorsen’) en in art. 79/80 KO1978 in het kader van de kerkelijke tucht. Wij brengen beide varianten samen in B21 onder dezelfde noemer.
6. Schorsing is een specifieke kerkelijke tuchtmaatregel en heeft dus een andere strekking dan de term in het statelijk recht doorgaans bezit. Ook kerkelijk kan hier gemakkelijk verwarring ontstaan. Door het begrip non-actiefstelling in te voeren in B18 voor een neutrale tijdelijke niet-uitoefening van het ambt, blijft het begrip schorsing kerkelijk gereserveerd voor de tuchtmaatregel.